Doeke Hellema artikel Fryslân 2017

 

Artikel gepubliceerd in historisch tijdschrift Fryslân nummer 4, 2017

 

‘Verlangen naar het stille Achlum’

Bij het leegruimen van het ouderlijk huis in Amersfoort ontdekken mijn broer, zus en ik in een oude metalen kist wat spullen van onze betovergrootvader, de marinearts Doeke Hellema (1828-1907). We weten dat hij de kleinzoon was van Doeke Wijgers Hellema (1766-1856), een Fries wiens dagboekaantekeningen in het Friesch Dagblad zijn gepubliceerd. Er ligt een setje eretekens in, zijn proefschrift en het boek Eene reis om de wereld. Na enig speurwerk vinden we later in Friesland ook zijn handgeschreven autobiografie weer terug. Doeke Hellema, een domineeszoon van het Friese platteland die op zijn 16de naar Utrecht vertrok en het schopte tot dirigerend officier van gezondheid 1e klasse. Zou hij naar Friesland hebben terugverlangd?

 

Doeke Hellema groeide gelukkig op in de pastorie van Achlum, het dorpje waar zijn vader Hendrik 52 jaar predikant zou zijn. De uitgestrekte appelboomgaard was een paradijs om in te spelen. De verkoop van fruit leverde bovendien extra inkomsten. Er viel een schaduw over het gezin toen Doeke vijf jaar oud was. Bij zijn zusje werd, zoals hij later beschreef, het chirurgisch mes onnodig ingezet bij een knieblessure. ‘De heelmeester van Franeker behandelde haar, en toen deze eene insnijding in de knie deed, was ik woedend en als men mij niet verwijderd had, zou ik den chirurg in het aangezicht geslagen hebben. (…) Toen de zwarte mannen kwamen om het lijkje naar het kerkhof te brengen vluchtte ik naar de studeerkamer, en wilde niet mee.’ Het zal hem later sterken in de opvatting dat onnodig snijden voorkomen moest worden.
Toen Doeke zestien werd, las zijn vader een advertentie voor een studie met rijkstoelage: de Rijkskweekschool voor militaire geneeskundigen in Utrecht. Een opleiding tot Delfts ingenieur was niet mogelijk vanwege de kosten. Hij reisde met zijn vader naar het verre Utrecht om toelatingsexamen te doen. Zijn zelfvertrouwen slonk tussen al die jongens waarvan sommige ‘zware baarden droegen, kerels als boomen’. Desondanks slaagde hij met gemak voor de toelating. Hij voelde dat de beroemde professor F.C. Donders vertrouwen in hem had en wilde dat graag waarmaken. Waar hij mee worstelde, was de kwestie van het geloof. Professor Donders vroeg Doeke ‘of hij vroom is’. Hij antwoordde hem ‘zoude ik niet geloven wat mijn vader mij van jongs af heeft geleerd?’ De professor had hem lachend bij de hand gepakt en gezegd: ‘gij zult wel wijzer worden, Hellema, en niet te geloven wat de Dominés, de Pastoor en de menschen u wijs maken. Uw verstand zal u wel zeggen, dat gij niets anders kunt gelooven, dan dat gij duidelijk bewezen ziet.’ Doeke was geschokt en schreef zijn vader: ‘Zeer gaarne zou ik hieromtrent het oordeel van Pa vernemen.’ Pa antwoordde zijn zoon bedaard; zei hem niet te snel te twijfelen en zo nodig het oordeel nog even op te schorten.
 
Marinearts
Professor Donders gaf anatomie en fysiologie. Hij inspireerde veel studenten en ook bij Doeke wierp dat zijn vruchten af. Trots schreef hij dat hij en twee andere Friezen elk jaar ‘primus’ waren en de opleiding werd positief afgesloten. Vervolgens ging hij als officier van gezondheid aan boord van het zeilschip de Prins van Oranje. Niet uit behoefte aan avontuur, maar vanwege het salaris. Het was de snelste manier om zijn studieschuld af te kunnen lossen. Voor hij wegging, schreef hij een hartstochtelijk gedicht in het poesiealbum van zijn nichtje Janke Diderika Vlaskamp: ‘Me lieve, wie eeuwig mijn harte behoort!’ Toch zou het nog jaren duren voordat hij haar ten huwelijk vroeg.
Als officier van gezondheid 3e klasse voer Doeke naar Curaçao en bleef zeven maanden weg. Grootvader Doeke Wijgers Hellema noteerde in zijn dagboek dat zijn kleinzoon op een fregat met 44 stukken (kanons) werd geplaatst. De daarop volgende jaren voer hij rond in de Indische wateren. In 1855 zat het erop en reisde hij vol verlangen terug naar Achlum. In de verte zag hij zijn ouders staan. ‘Ik wierp mij in den hoek van den wagen terug; mijn vreugden gevoel was mij te sterk.’
Doeke en Janke verloofden zich, maar moesten snel afscheid nemen; zijn verlof was kort. Doeke werd als arts en leraar geplaatst in het Marinehospitaal in Den Helder. Tegelijkertijd liet hij zich in Leiden als student inschrijven om een academische graad te halen. Vrij vlot slaagde hij voor alle examens. In 1857 promoveerde hij summa cum laude met zijn proefschrift Dampkringslucht en haar waarde voor de Gezondheidsleer. Het thema is verrassend actueel; over het belang van ventilatie en het gevaar van fijnstof. De precieze processen kunnen de medici in zijn tijd nog niet verklaren, maar ze zien al wel verbanden met gezondheid.
Doeke en zijn nichtje Janke trouwden in Friesland en vestigden zich vlakbij het Marinehospitaal in Den Helder. ‘Het was ons niet moeilijk, om stil eenvoudig, huiselijk te leven. Wij beiden waren gewoon aan zuinigheid en eenvoud.’ Hun geluk was groot toen in 1859 hun eerste kindje werd geboren. ‘Een lief molletje’, noemde Doeke haar vertederd en even verder in één kenmerkende alinea: ‘Ik krijg het ridderkruis van de Eikenkroon. Onze Magdeltje is levendig en vlug. Wij alle drie verlangen naar het stille Achlum.’ Elke zomer kwam de familie bijeen voor de ‘familievereeniging’. Hoe hecht de Friese familiebanden ook waren, Doeke en Janke leefden vrij eenzaam in Den Helder. Bezorgd schreef Janke’s moeder ‘Gijlieden moet U niet te veel isoleeren.’ Doeke schreef verrukt over zijn kleine Magdeltje. ‘Ze is zoo levendig, zoo dartel, zoo dik, een engelenkopje!’ Groot was dan ook zijn verdriet toen hij ontdekte dat zijn peuter volledig doof was. Hierna werd Gerrit Foppe geboren. En daarna nog twee kinderen die zij verloren aan de gevolgen van kinkhoest. Zo goed en zo kwaad als het ging, leefde en werkte het gezin verder.
In 1861 promoveerde Doeke ook nog op stellingen in de verloskunde en heelkunde, een combinatie met geneeskunde die gebruikelijk was. De omgang met collega’s liep echter niet altijd makkelijk. Toen hij een sleutelbeenbreuk niet als zodanig diagnosticeerde, schreef hij: ‘Blijkbaar was ieder verblijd dat men in mij een klein vlekje had gevonden’. Dit is iets wat vaker terugkomt in zijn autobiografie. Hij moppert nog al eens, voelt zich miskend, lange vriendschappen verwateren soms. Mogelijk bezat hij net wat te weinig tact. Uit sommige losse opmerkingen blijkt dat hij weinig opheeft met het gezag, mogelijk is hem dat niet in dank afgenomen. Toch volgden er nieuwe taken waar hij plezier in had. Van 1866 tot 1871 deed hij onderzoek naar acute longontstekingen. Hij noteerde welke geneesmiddelen de patiënten kregen, welke bijverschijnselen optraden en hij paste statistiek toe bij de analyse van de gegevens. Ook onderzocht hij nauwkeurig de lichamen van overleden patiënten. Zijn taak als leraar breidde zich uit. Nederland had al eeuwenlang een bijzondere handelsrelatie met het geïsoleerde Japan. Halverwege de 19de eeuw brak een tijd aan van uitwisseling. Doeke kreeg in dat kader de opdracht om in het Marinehospitaal twee Japanse studenten op te leiden: Itō Genpaku en Hayashi Kenkai. In 1871 kwam Itō opnieuw naar Nederland voor een oogheelkundig congres van professor Donders. In de autobiografie lezen we dat hij Doeke en Janke thuis een bezoekje brengt. Opeens begrijpen we de herkomst van een klein Japans tabakspijpje in een rieten hoes met het opschrift ‘DH 1871’ dat we in een bureaula aantroffen.

 

Ventilatie en frisheid
Na jaren van studeren en hard werken wilde Doeke erkenning in de vorm van een hogere rang. Aan een eventuele promotie zat echter één keiharde voorwaarde. Hij moest als marinearts een reis maken. Ach, wat zag hij daar tegenop. Bijna zuchtend ging hij aan boord. ‘Ja, de reis is om de wereld heen, doch ik zit nu eenmaal in de schuit en moet meevaren. Heden ben ik weder ingelijfd geworden in eene scheepsbemanning van een oorlogsschip; het individuele wordt in de massa versmolten.’ Gelukkig werd hij ingezet op het oorlogsschip Curaçao, met geen andere taak dan om de Nederlandse marine in de belangrijkste wereldhavens te tonen.
Zijn tijdgenoot Florence Nightingale introduceerde het gebruik van statistiek in de gezondheidszorg. Artsen leerden ziekten beter te definiëren, in grafieken weer te geven en daarmee veronderstellingen te onderbouwen. Deze reis bood Doeke de gelegenheid om ziekenhuizen te bezoeken in Rio de Janeiro, Lima, San Francisco, Tokio en Shanghai. Hij noteerde er gegevens over gebouwinrichting, ziektes en sterftecijfers.
Varend om de zuidpunt van Chili constateerde hij tevreden dat de gevreesde scheurbuik uitbleef door preventieve maatregelen: ‘ventilatie en frisheid van het tussendek, eene krachtige voeding, doelmatige kleding en aanhoudende bezigheid met vermijding van nodeloze vermoeienissen.’ Ook Nightingale promootte gezondheidspreventie door voldoende licht en ventilatie. Boeiend is dat Doeke als een van de eersten al in 1875 snapte wat de oorzaak is van beriberi: ‘Voor mij staat het vast, dat de oorzaak in de volksvoeding moet worden gezocht, die onvoldoende is, zoodra er meer arbeid moet worden verricht.’ In Tokio bracht hij een bezoek aan zijn vroegere studenten Itō en Hayasi, ook ontmoette hij de vader van Hayasi, een rustend hofarts die 25 jaar lang geneeskundige boeken vanuit het Nederlands in het Japans had vertaald, volgens Doeke zonder de Nederlandse taal te kunnen uitspreken of verstaan.
De drukte van de havensteden werd afgewisseld met varen. In tegenstelling tot zijn vroegere zeilreizen, kon nu stoom worden ingezet. Tijdens een periode van windstilte noteerde hij met zijn kroontjespen: ‘… de doodsche kalmte, de stilte der oneindigheid rondom ons …’, daarna werd met veel herrie de schoorsteen omhoog gehaald en de stoommachine in werking gesteld en zo voer de boot in rap tempo verder. Na ruim een jaar zat de klus erop en als ‘dirigerend officier van gezondheid 1e klas’ stapte hij aan wal. ‘Een oogenblik later was ik met mijne vrouw en kinderen weder verenigd en hadden het samen doorstane leed vergeten door de thans vreugde volle hereeniging!’ Al na een week reisden Doeke en Janke door naar hun familie in Achlum om hun ouders te laten delen in hun hervonden geluk.

 

Heimwee vervult mijn ziel
Zes jaar later, in 1881, schreef Doeke: ‘ 's Morgens vroeg heb ik gewoonlijk grooten lust om op bed te blijven en den rol van patiënt op mij te nemen in plaats van geneesheer. Als ik dan naar het Hospitaal trek, gaat het al weer, want, een kwart eeuw in hetzelfde spoor loopende, dan loopt het bijna vanzelf.’ Hij mocht tijdelijk de chef van het Marinehospitaal vervangen, maar moest zijn plekje ook weer afstaan. Zijn werk en positie bevielen hem niet meer. ‘Ik zit nagenoeg alleen zonder hulp en men rekent er toch op, dat alles goed zal gaan. Dat is men gewoon omtrent mij. Als ik met een billijk verzoek kom, dan wordt het geweigerd. Aangename opdrachten zijn voor anderen, wat epineus [lastig] is, is voor mij.’ Begin 1883 werd de 55-jarige Doeke ernstig ziek. De diagnose was onduidelijk, schrijven lukte niet meer, hoofdpijn, aanvallen van langdurige bewusteloosheid en zwaarmoedigheid; zelfs het spreken ging gebrekkig. Reden voor pensionering en een verhuizing naar Leiden. Eerst werd Leeuwarden overwogen, maar wat zwaarder woog was dat hun zoon in Leiden medicijnen studeerde. ‘Wij beschouwen Leiden als eene tijdelijke woonplaats.’
Hij herstelde pas na een maandenlange ziekenhuisopname, begon nog een consultatieve praktijk, maar in een stad met zoveel hoogleraren was veel concurrentie. Uiteindelijk beperkte hij zich tot ziektevervanging in de huisartsenpraktijk van zijn inmiddels afgestudeerde zoon in Voorschoten. Hij moest wennen aan het verlies van zijn positie, maar hij stortte zich op het tuinieren. Als ’s zomers de oud-collega’s op vakantie gingen, bleven zij stilletjes thuis, genietend van de tuin, samen met hun dove dochter Magdeltje. Mogelijk heeft in die periode zijn inzicht het leven gered van zijn schoondochter Christina. Ze herstelde niet na het kraambed en de behandelend arts wilde een riskante buikoperatie uitvoeren. Hij had echter grote bezwaren tegen onnodig ingrijpen en drong aan op een second opinion en gelukkig maar. Het was slechts verregaande verstopping waar de kraamvrouw aan leed.
Het overlijden van Janke in 1903 was voor Doeke een onvoorstelbaar drama. Tientallen pagina’s schreef hij vol over zijn verdriet, over het melancholisch verlangen naar zijn onbereikbaar geworden geliefde. ‘Voor mij is het eene obsessie een altijd door denken, mijmeren over haar… Heimwee vervult mijn ziel, vreugdeloos blijft mijn leven, zonder mijne dierbare vrouw, mijne Janke.’
Doeke schreef zijn laatste regels op oudejaarsavond 1906, drie weken voor zijn dood: ‘Met dankbaarheid constateer ik de gezondheid mijner kinderen en kleinkinderen. Doch zelf bemerk ik dat de ouderdom komt met gebreken. God behoede ons in ’t Nieuwe Jaar!’

Doeke Hellema 1828-1907, kleinzoon van Doeke Wijgers Hellema 1766-1856.

 

Zijn echtgenote Janke Diderika Vlaskamp 1826-1903.

 

Professor F.C. Donders inspireerde vele studenten, waaronder Doeke Hellema. Foto uit omstreeks 1847. (Het Utrechts Archief)

 

De toegangspoort tot de Rijkskweekschool voor Militaire Geneeskundigen en het Groot Rijkshospitaal te Utrecht, waar Doeke Hellema op zijn zestiende toelatingsexamen deed. (Het Utrechts Archief).

 

Doeke kreeg op zijn tiende verjaardag een zilveren zakhorloge. Toen hij in 1858 promoveerde, werd dit door zijn ouders omgewisseld voor een gouden zakhorloge.

 

Eretekens van Doeke Hellema.

 

De Japanse student Ita Genpaku, later lijfarts van de Japanse Keizer.

 

Een kiseru, een Japans tabakspijpje, een cadeau van Itō Genpaku aan Doeke Hellema.

 

Zr. Ms. Schroefstoomschip 1e kl Curaçao liggende in het Nieuwediep 5 October 1874. Doeke Hellema voer met dit schip langs belangrijke wereldhavens.

 

Onder de oude bomen van begraafplaats Groenesteeg in Leiden, liggen Doeke, Janke en hun dochter Magdeltje Hellema begraven.