Doeke Hellema 1766-1856

  • Doeke Wijgers Hellema is geboren 3 april 1766 in Wanswerd en overleden 17 december 1856 in Wirdum.
  • Hij is een zoon van Wijger Doekes Hellema 1741-1778 en Grietje Lykles 1734-1822.
  • Doeke trouwt op 17 april 1796 in Wirdum met de weduwe Lijsbeth Hendriks Palsma 1767-1812. Lijsbeth was eerder gehuwd met Sytze Hommes Rypma.
  • Doeke hertrouwt op 2 mei 1813 met Dieuwke Klazes Nicolai 1792-1850.

Kinderen en voorkinderen van Doeke

  • Voorkind van vriend Sytze: Antje 1785.
  • Voorkinderen van vriend Sytze en Lijsbeth: Tjitske 1788, Ymkjen 1789, Tetje 1791, Hindrikje 1794.
  • Kinderen van Doeke en Lijsbeth: Wijger 1797, Grietje 1798, Dieuwke 1800, Hendrik 1802 (overl.); Hendrik 1803.
  • Kinderen van Doeke en Dieuwke: Akke 1814, IJtje (Ytje) 1816, Klaaske 1819, Lijkle 1821, Hanna 1824, Klaas 1826, Sijtze 1830.

 

Jeugd in Wanswerd

Doeke groeit op in Wanswerd, een stil dorpje in het noordelijk deel van Friesland. Zijn vader is onderwijzer en organist. Er zijn inkomsten uit een familieboerderij. Moeder is toegeeflijk en zacht maar vader is prikkelbaar en hard voor zijn jonge kinderen. Hij straft zijn oudste zoon Doeke ‘voor het kleinste vergrijp’. In vaders aanwezigheid wordt door de kinderen niet gesproken. Toch halen ze kattenkwaad uit als ze verwachten dat hij er niet achter komt. Dit is de reden waarom een te strenge opvoeding niet goed is, blikt Doeke later terug, want kinderen leren er niets van.

Op een dag vindt Doeke met een vriendje een nest met eendeneieren in de tuin van de dominee. Uit nieuwsgierigheid maken ze er eentje open. Ze zijn gezien en het wordt doorverteld aan vader. Daarvoor ontvangen ze de ‘allergedugste straf’. Toch kunnen ze het niet laten om het eendennest weer te bezoeken. De eieren staan op uitkomen. Moeder eend wil het nest niet verlaten. Dan komen de jongens op het idee om een paar van haar mooie slagveren te plukken. Dat doen ze op een stiekem plekje in de kerktoren en na afloop brengen ze de eend weer terug naar het nest. Het helpt niet want de eend verlaat de eieren. Doeke kijkt erop terug als een zeer boze daad, gedaan zonder nadenken en zonder berouw. Hij realiseert zich dat straf de eerste keer niet hielp en de tweede daad die erger was, bleef geheim en had geen consequenties.

 

Nog meer kattenkwaad

Nieuwsgierig gaan ze een keer op onderzoek in de kerk in Wanswerd. Boven het plafond van pleisterwerk zit de open houten dakconstructie en daar gaan ze in. Een broedende spreeuw met één pootje laten ze na overleg zitten. Boven het orgel ontdekken ze een nest met eieren. Als ze met de eieren naar beneden willen, breekt een vermolmde balk en schiet Doekes voet dwars door het pleisterwerk. Beneden ruimen ze de rommel op maar zondagochtend ziet vader nog wat gruis liggen. Doeke ontkent er iets mee te maken te hebben. Vader gelooft hem niet en dreigt hen te straffen. Het blijft bij een dreigement. Het zoeken van eieren is echter zo verleidelijk dat Doeke regelmatig met natte, vieze kleren thuiskomt en een pak slaag in ontvangst neemt. Zijn vader is een enthousiast visser en Doeke mag soms het visgerei gebruiken. Hij herinnert zich later hoe intens hij met zijn ogen het ‘lief spelen en zwemmen van de visjes’ volgde. Het vissen zal zijn grote hobby blijven. Omdat zijn vader organist is, moet Doeke verplicht bij hem zitten tijdens de dienst en o, wat verveelt hij zich dan. 

 

Tegenslagen

Door het uitbreken van de veepest verliest de familie een aantal koeien en er is onvoldoende geld voor nieuwe dieren. Vader heeft last van pleuritis, mogelijk tbc. De geneesmiddelen helpen niet en de ziekte verergert. Vader overlijdt op 36-jarige leeftijd en laat vijf jonge kinderen na. Moeder is radeloos én zwanger. 

Met een oom die onderwijzer is in Grouw wordt een plan opgesteld. Oom zal de 12-jarige Doeke zo snel mogelijk opleiden tot onderwijzer en organist zodat hij zijn vaders werk kan overnemen. Doeke gaat daarvoor bij oom in de kost. Voor Wanswerd wordt een leraar en een organist ingehuurd. Een enorme kostenpost voor moeder die zowel voor de vervanging van haar man als voor het onderwijs aan Doeke moet betalen. Van belang is dat Doeke zo snel mogelijk voor inkomen zorgt. Zo jong als hij is, begrijpt hij zijn verantwoordelijkheid. Hij is alles behalve vrolijk als hij naar Grouw wordt gebracht. Moeder is in rouw, het gezin verkeert in bedenkelijke omstandigheden en hij moet zijn vertrouwde omgeving verlaten. 

 

Leertijd

Grouw is een levendig plaatsje waar kleine vissersschepen worden gebouwd. Scheepstimmerlieden, smeden, uurwerkmakers en sjouwers verdienen hier hun dagelijks brood. Doeke verlangt naar een leven zoals dat van de schipperszonen die vrijheid hebben en verre plaatsen kunnen bezoeken. Zijn strenge oom pakt het echter serieus aan. Per dag krijgt Doeke 6,5 uur les en 3 uur moet hij aan het klavier besteden.

Een van de andere kostgangers in het huis van oom en tante heeft op een dag wat kruit meegenomen waarmee ze zich vermaken. De jongens staan in een kring. Een van hen heeft een aardewerk bakje met vuur in handen, een ander stort het kruit erbij. Ogenblikkelijk vliegt de boel in de lucht. Niemand raakt gewond alleen een deurkozijn is zwart uitgeslagen.

Als ze op een avond in bed nog kletsen, staat oom hen af te luisteren. Verbolgen over wat ze zeggen, straft hij hen de volgende ochtend met zijn bullepees. Het weerhoudt de jongens niet van ondeugd.

Voor dominee Engelberts heeft Doeke veel eerbied. Als dominee 's avonds bij zijn oom op bezoek is, kruipt hij uit bed om in de gang naar hun gesprekken te luisteren.

Na een jaar in de kost te zijn geweest, wordt hem opgedragen om het orgel van Wanswerd te bespelen. Daarvoor reist de 13-jarige Doeke wekelijks meer dan 30 kilometer heen en terug, vooral in de winter een hele onderneming. Voordeel is dat hij nu elk weekend thuis kan zijn. Op zaterdag loopt hij eerst 15 kilometer van Grouw naar Leeuwarden en vaart dan met een marktschip naar Wanswerd. Op zondag, na het spelen van de eerste liederen glipte hij naar buiten en gaat pas terug aan het eind van de preek. Op maandag keert hij in alle vroegte terug naar Grouw. Ach, als hij vertrekt, staan bij moeder soms de tranen in de ogen.

 

De mooiste jaren van zijn leven

Al in 1781 wordt de 15-jarige Doeke door zijn oom ingezet als leraar in Grouw. Een oudere man helpt hem om de stoutste kinderen in toom te houden. De ouders zijn tevreden. Het jaar erop wordt hij aangesteld als tijdelijk onderwijzer op de positie van zijn vader in Wanswerd. Daarmee komt het gezin na vier jaar in betere omstandigheden. Ook zijn zussen dragen bij. Hoewel moeder nog een of twee koeien aan veepest verliest, gaat het best goed met de boerderij. Zes jaar later wordt hij unaniem gekozen als vaste onderwijzer en organist. 

Terwijl Doeke zich als kind stierlijk verveelde in de kerk, wil hij nu dolgraag God dienen. Als hij 18, 19 jaar is, keert hij zich af van de wereldse verleidingen. Hij heeft het gevoel dat hij anders moet gaan leven en zoekt richting door in de bijbel te lezen. Dominee Pollius (1745-1812) leent hem de beste boeken uit zijn bibliotheek. Doeke is niet te verzadigen en mag dagelijks bij dominee thuis Latijn studeren. Hij besteedt al zijn tijd aan werk en studie, zijn moeder en de zusters zorgen voor de huishouding en de boerderij. De school in Wanswerd komt tot bloei. Er komen ook kinderen uit het nabijgelegen Birdaard. Werk en studie, de gesprekken over godsdienst, het samenzijn met vrienden en de omgang met de dorpelingen: Doeke voelt zich gewaardeerd in het kleine dorpje en noemt deze periode de Gouden Eeuw van zijn leven. 

 

Solliciteren in Wirdum

In het voorjaar van 1792 ontvangt de bijna 26-jarige Doeke een brief van zijn oom uit Grouw, dat de onderwijzerspost in Wirdum vrijkomt. Eigenlijk heeft Doeke geen zin maar hij wil zijn oom niet beledigen. Dominee Pollius moedigt Doeke aan en geeft hem een lovend getuigschrift mee:

'Alle kundigheden, die tot eenen goeden schoolmeester vereischt worden, bezit hij en neemt al wat tot zijne bedieninge behoort met alle ijver en getrouwheid waar. Zijn gedrag is zeer voorbeeldig, hij is nedrig en bescheiden; zijne zielvermogens zijn meer dan gemeen schrander...'

Niet veel later leest Doeke in de krant dat er een openbaar examen zal zijn met zeven kandidaten. Dat maakt hem onzeker. Hij wijt zijn gebrek aan zelfvertrouwen aan de strenge opvoeding van zijn vader. Ondanks zijn rol als onderwijzer zal spreken in het openbaar hem nooit makkelijk afgaan.

De onderwijsvernieuwer dominee J.H.Nieuwold is een van de examinatoren. Na het onderdeel orgelspelen, praat Nieuwold nog lang met Doeke over het onderwijs. Hij geeft hem tijdens het examen zelfs nog wat geschriften mee. Als het de anderen te lang duurt, wordt Nieuwold vriendelijk verzocht om Doeke te laten gaan, zodat het examen in taal, spel en rekenkunde voortgezet kan worden.

De keuze valt op Doeke en op 20 juni 1792 ondertekent hij zijn contract ‘met bevende hand’. Terug in Wanswerd probeert hij zijn veel jongere broer Lykle klaar te stomen om hem te vervangen. Mijnheer Sixma uit Hallum is zo aardig om voor Lykle de orgellessen te betalen. 

 

Verhuizing naar Wirdum

Tot aan zijn vertrek is Doeke druk in de weer met het bezoeken van vrienden en familie. Hij realiseert zich wat hij achter laat. Moeder en de zusters regelen de aanschaf van huisraad en een zwager schiet het benodigde geld voor. Eind juli wordt alles in het veerschip geladen. Het afscheid gaat gepaard met tranen, ze wensen elkaar vaarwel. Vooral Lykle is emotioneel, de 26-jarige Doeke was als een vader voor hem en nu moest hij in zijn eentje zowel onderwijzer als organist zijn. Twee zusters gaan met Doeke mee om het huishouden op orde te krijgen. Eén van de zusters zal voorlopig bij hem blijven.

In Wirdum krijgt hij een hartelijk bezoek van dominee Bruining. Zijn nieuwe dorpsgenoot Sytze Hommes stelt zich op als vriend en raadsman en waarschuwt hem om behoedzaam te zijn. Heel verstandig want de meningsverschillen nemen in die tijd toe. Doeke mengt zich niet in de gesprekken over politiek. 

Hij stort zich op werk en studie, met name Latijn, ‘bijbelkennis’ en ‘godsdienstleer’. Hij studeert om de eenvoudige reden dat hij zo graag alles wil weten. Het zit hem dwars dat hem de tijd ontbreekt om tot grondiger kennis te komen. Soms wordt het studeren hem teveel en heeft hij een paar dagen last van hoofdpijn. Hoewel hij graag naar de geboden van God wil leven, vindt hij toch dat hij soms zwak en zondig is. ‘De verdorvene beginsels te Grouw ingezogen hadden te diepe wortels geschoten.’ Wat dat is, licht hij verder niet toe.

In 1793 schrijft Doeke een soort lessenserie met uitleg over de dampkring, lucht, wolken en onweer. We weten niet of het origineel nog bestaat. Wel zijn er kopieen van zijn handschrift bewaard gebleven.

Doeke krijgt de opdracht om de boekhouding van de kerk op zich te nemen. Als onderwijzer wordt hij gewaardeerd en het aantal leerlingen neemt toe. Hij krijgt vijf kinderen in de kost, wat extra inkomen oplevert. Omdat zijn zus een zuinige huishouding voert, blijft er voldoende over om de schulden aan zijn zwager snel af te lossen. 

Hoewel alles goed gaat, heeft Doeke last van heimwee. Het leven in Wirdum is niet zo vrij, gul en eenvoudig als in het geliefde Wanswerd. In de vakanties keert hij terug en geniet met volle teugen. Eindelijk weer thuis. Zijn vrienden uit Wirdum mopperen dat hij zo vaak in Wanswerd zit. 

Het jaar erop vervolgt hij zijn studie Latijn bij dominee Bruining en na drie jaar studie kan hij eenvoudige Latijnse schrijvers lezen. Door het werk en de studie blijft er soms nauwelijks tijd over om te eten en te drinken en nog minder voor ontspanning. Hij mist het niet want hij studeert graag. 

 

Wapengekletter en nieuw werk

Politiek is een onderwerp dat Doeke mijdt. Het verwart hem in deze onrustige tijden waarin de patriotten en de prinsgezinden elkaar bestrijden. Toch haalt dominee Bruining hem over om de Haarlemmer Courant te gaan lezen. Weg is zijn gemoedsrust. Hij voelt zich gedwongen om te kiezen: patriot of prinsgezind. De patriotten willen de burgers bij bestuur en politiek betrekken. Meer democratie en minder macht bij de stadhouder. De burgers worden opgeroepen om milities te vormen. Er dreigt een omwenteling waarbij prinsgezinde ambtenaren wel eens hun baan kunnen verliezen. Daarom neemt ook Doeke met grote tegenzin de wapens op en doet mee aan hun oefeningen. Gelukkig is hij bevriend met de kapitein van zo’n gewapende militie aan wie hij zijn geweer kan overdragen. Hij is gematigd in zijn mening en zeker geen patriot. In Wirdum wordt een onpartijdig leesgenootschap opgericht met dominee Bruining als voorzitter en Doeke als secretaris met als doel om samen met de vele leden het nieuws te volgen en de 'heethoofden' te matigen in hun ideeën. 

In 1794 bezetten de Fransen de Republiek, daarbij geholpen door de patriotten. De Bataafse republiek wordt ingesteld en er volgt een uitgebreid hervormingsprogramma en veel vergaderingen. Doekes rol tijdens de vergaderingen is die van ‘stemopnemer’, waarna hij de uitslag doorgeeft aan het stadhuis. In de school zijn een paar honderd soldaten gestationeerd. De lessenaars en tafels zijn daarom naar de kerk versleept en daar worden de lessen voortgezet. Bij Doeke en zijn zus wordt een wachtmeester ingekwartierd. 

 

Vriendschap en liefde

Met zijn oom, de schoolmeester in Grouw, onderhoudt Doeke een hartelijke vriendschap maar wat betreft onderwijsvisie voelt Doeke zich meer verwant met de onderwijsvernieuwer Johannes Henricus Nieuwold. Verder is hij bevriend met zijn collega meester Idzerda uit Roordahuizum, met dominee Pollius uit Wanswerd en ook met ‘mijnheer Sixma’ uit Hallum. Zijn verhouding met het geloof blijft ongewijzigd. Zijn band met dominee Bruining uit Wirdum en de gesprekken met zijn vriend Sytze Hommes dragen daar aan bij. 

Op een dag wordt Sytze Hommes ziek. Tijdens een bezoek spreken ze samen over het geloof. Bij een volgend bezoek is Sytze al te verward en hij overlijdt niet lang daarna. Hij wordt herdacht met groot verdriet maar niet iedereen was op Sytze gesteld. Eerst was hij schilder en glazenmaker. Door zijn huwelijk met Lijsbeth was hij in een ‘aanzienlijker stand’ gekomen wat voor afgunst had gezorgd. Iets dat ook Doeke later zal ondervinden.

Nadat Sytze Hommes is overleden wordt de vriendschap met zijn weduwe Lijsbeth voortgezet. Lijsbeth is een godsdienstige, bescheiden en zeer oprechte vrouw, hoewel ook stug als het haar niet naar de zin is. Ze duldt weinig tegenspraak en is vaak wat humeurig. Lijsbeth is ongeveer even oud als Doeke en hij vindt haar een knappe vrouw. Ze maakt grapjes naar hem. Dat zet hem aan het denken maar verwart hem ook. Ze is nog geen half jaar weduwe. Doeke weegt af: Lijsbeth heeft vier dochters, ook nog een dochter uit een eerder huwelijk van Sytze. Doeke heeft in materieel opzicht een goed bestaan terwijl Sytze en Lijsbeth op iets te grote voet hebben geleefd waardoor er schulden zijn gemaakt. Aan de andere kant komt zij uit een familie die hem overtreft ‘in rang en stand’ en Lijsbeths moeder is een vermogende vrouw. Ach, gelukkig heeft Doeke het druk en ze verdwijnt weer uit zijn gedachten. 

 

Huwelijk

Maar toch, als hij haar af en toe tegenkomt voelt hij iets onverklaarbaars. Ze regelen een afspraakje bij Lijsbeths schoonzus in huis. Doeke wordt met chocola ontvangen. Na een tijdje gaat de rest naar bed en brengen ze een halve nacht samen door. Doeke vertelt dat ze elkaar ‘beminnen en liefhebben’. Voorlopig wordt alles geheim gehouden omdat ze nog zo kort weduwe is. Er moet een hoop geregeld worden voordat het tot een huwelijk kan komen. Er zijn kinderen, Lijsbeth heeft een boerenbedrijf en Doeke is onderwijzer. Zij heeft schulden en hij niet; zal dat allemaal goedkomen? Als Doeke haar thuis gaat bezoeken weet al snel het hele dorp hoe het zit. Lijsbeth laat hem de keuze: of zij komt bij Doeke wonen en de boerderij wordt verhuurd of hij komt bij haar op de boerderij en geeft de school op. Doeke kiest voor het eerste. Ze trouwen niet in gemeenschap van goederen. Lijsbeth heeft een boerderij en blijft daarvan eigenaar, Doeke brengt goederen in ter waarde van 1.250,- gulden. Op zondag 17 april 1796 wordt het huwelijk door dominee Bruining ingezegend.

Doekes zus keert terug naar hun moeder in Wanswerd en Lijsbeth trekt met drie van haar kinderen bij Doeke in. Het betekent een ommekeer in het bestaan van iemand die gewend én gehecht is aan stilte en studie. Wat het betekent om een vrouw en kinderen om zich heen te hebben, heeft hij vooraf niet kunnen vermoeden. Antje, de dochter uit een eerder huwelijk van Sytze is 10 jaar oud. De kinderen van Sytze en Lijsbeth zijn Tjitske 8 jaar, Ymkjen bijna 7, Tetje 4 jaar en Hindrikje van bijna 2 jaar oud.

 

Huishouding en liefde

Lijsbeth is ijverig en werkt tot ’s avonds laat. Toch is er weinig ‘orde en regelmaat’. Ze houdt van gezelschap en er komen vaak vriendinnen om samen naai- of verstelwerk te doen. Vaak liggen ze nog in bed als de klok 8 uur slaat, het moment dat Doeke de schoolbel moet luiden. Hij vliegt uit bed, springt over de muur en luidt de bel waarna hij terugkeert om staand een boterham en kop thee naar binnen te werken. Praten en ruzie zullen Lijsbeth niet veranderen. In de stilte van de avond, als de kinderen naar bed zijn, lezen ze elkaar voor uit religieuze boeken. Ondanks hun verschillen is hij dol op haar. Hij vindt haar een edel mens, kordaat en ze bemint Doeke hartelijk. Ze ondersteunt mensen die het moeilijk hebben en is zelf ‘zeer redzaam’. Of iemand arm of rijk is, maakt haar niets uit. Ze trekt eerder naar mensen die eenvoudig leven dan naar de mensen met geld en macht.

Ruim negen maanden na hun huwelijk bevalt Lijsbeth voorspoedig van hun eerste zoon. Ze noemen hem Wijger naar Doekes vader. Lijsbeth is in deze periode buitengewoon vrolijk. Vanwege de drukke huishouding is er geen plek meer voor kostleerlingen waardoor die inkomsten vervallen. Voor het dagelijks werk op de boerderij van Lijsbeth is Sytske de jongste zuster van Doeke ingeschakeld, die verstand heeft van het boerenbedrijf. Verder werken er een knecht en Antje, de dochter van Sytze Hommes. Hoewel Lijsbeth op de grote boerderij Palsma Zathe is geboren heeft ze zelf geen zin in het boerenleven. Haar broer Andle Hendriks houdt er toezicht. Doeke gaat er af en toe langs maar heeft er niet echt een passie voor. De boerderij levert weinig geld op maar zorgt voor voldoende boter, kaas en vlees. 

 

Kleine kinderen

Op 15 juli 1798 wordt dochter Grietje geboren en anderhalf jaar later volgt dochter Dieuwke. Na de kraamtijd neemt Lijsbeth zelf de huishouding weer op zich. Ze heeft er de handen vol aan. Haar oudere dochters zitten bij Doeke op school. Lijsbeths dochter Ymkje is een ‘zeer stil en zedig meisje’ aan wie ze veel kunnen toevertrouwen. Hoewel ze vanwege hun grote gezin met allerlei ongemakken en ziektes te maken hebben, mogen ze niet klagen. Als in het najaar van 1800 de kinderpokken uitbreken, wordt het lastiger. Doeke is inmiddels immuun maar Lijsbeth en alle kinderen worden ziek. De pokken zijn niet kwaadaardig maar het duurt vier, vijf weken voordat iedereen is hersteld. 

Op 22 april 1802 wordt zoon Hendrik geboren. Ach, het is een lief kind, schrijft Doeke en het groeit voorspoedig. Inmiddels worden de kleintjes toevertrouwd aan Lijsbeths dochters die er in een wagentje of aan een leiband mee rondwandelen. Doeke vindt dat minder prettig en waarschuwt dikwijls. Op een dag, het is dan 30 november 1802, neemt de tienjarige dochter Tetje baby Hendrik mee naar een van de arbeidsters bij wie thuis een vuur brandt, in een haard met ronde gloeiende knoppen. Tetje is ‘wat los van aard’ en wandelt weg. Er volgt een vreselijk drama. Baby Hendrik valt met open mond op een gloeiende knop. Hij sterft die avond na vreselijke pijnen. Doeke is zo aangedaan dat hij een lange periode nauwelijks kan werken. Hij weet niet goed hoe Lijsbeth zich voelt, de arbeidster beklaagt zich dat de ijselijke gebeurtenis in haar huis plaats vond. 

Op 6 September 1803 bevalt Lijsbeth van een baby die weer Hendrik wordt genoemd. Dit zal haar laatste kind zijn. Deze Hendrik wordt op aandringen van Doeke gevaccineerd tegen pokken. Lijsbeth is het er niet mee eens, omdat er wantrouwen tegenover God uit zou blijken. Toch laat ze de beslissing over aan Doeke. Al gauw na de vaccinatie wordt Hendrik koortsig en ziek. Doeke vreest voor de reactie van zijn vrouw maar 't valt mee en Hendrik wordt beter. 

De vraag is waarom Doeke zijn zoon laat vaccineren terwijl veel mensen daar grote bezwaren tegen hebben. Mogelijk is hij bekend met het werk van de Groninger Geert Reinders 1737-1815. Deze boer en veehandelaar publiceert al in 1774 over het effectief inenten van kalveren met actieve virusdeeltjes van de runderpest. In 1794 is Reinders medeoprichter van een collectieve verzekering tegen brandschade in Winsum. Doeke Hellema is in 1815 medeoprichter van de eerste brandverzekering in Wirdum en omgeving. Mogelijk is Doeke dus goed op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen in zijn omgeving.

 

Extra werk

De school breidt uit maar loonsverhoging zit er niet in. De kerkvoogden en de dominee stellen voor dat Doeke zich gaat toeleggen op het schrijven van officiële documenten. Dit geeft een nieuwe wending aan zijn leven. Met hulp van advocaten en notarissen leert hij hoe dat moet en kan hij documenten opstellen van koopcontracten tot testamenten aan toe. Doeke is er tot ’s avonds laat mee bezig.

Er wordt een wet uitgevaardigd dat de waarde van alle eigendommen van kerken onder bewoners verdeeld moet worden. Daarvoor is een taxatie van de kerk, de pastorie en de goederen nodig. Dominee Bruining en Doeke maken een overzicht en als dank krijgt Doeke drie dukaten en Lijsbeth krijgt levenslang een vrije zitplaats in de kerkvoogdenbank.

De kerkvoogden besluiten om een brandspuit aan te schaffen en Doeke wordt tot brandmeester aangesteld en moet een reglement opstellen. Weer een taak erbij. Verder heeft hij ook nog het toezicht op het uurwerk en moet hij de klok luiden. Voor dit laatste huurt hij vaak iemand in. 

Over zijn aanstelling als ontvanger van indirecte belastingen in 1806 van de gemeente Wirdum en Swichum schrijft hij weinig. In dat jaar is onder Frans gezag voor het eerst een nationaal belastingstelsel ingevoerd met personele belasting over bezittingen met overal dezelfde tarieven. Doeke moet alle wetten, besluiten en reglementen bestuderen om de juiste aanslagen te kunnen bepalen over grond, personeel, vee, graan, zout en drank. Hij werkt nauwkeurig en zijn superieuren zijn tevreden. 

 

De school

Ondanks alle bijbanen blijft de school zijn hoofdtaak. De kinderen moeten in stilte hun lessen leren, daar let hij streng op. Als ze zich hier bij herhaling niet aan houden krijgen ze straf. Dat gaf soms gedoe met ouders. Doeke schudde een keer aan de arm van zijn leerling Dieuwke Nicolaï. Haar moeder komt verhaal halen en spreekt Doeke er scherp over aan. Ze laat haar dochter en zoon voortaan in Swichem naar school gaan. Doeke voelt zich diep beledigd maar vele jaren later zullen Dieuwke en haar ouders terugkeren in zijn leven.
Voor lezen maakt hij altijd tijd. Zowel Doeke, zijn zwager Andle Hendriks en dominee Bruining zijn lid van een leesgezelschap. Het geeft Doeke de kans om nieuw uitgekomen boeken te lezen. ‘s Avonds leest hij samen met Lijsbeth tijdens het drinken van een kopje thee.

 

De boerderij van Lijsbeth

Zuinigheid zit in Doekes natuur. Hij leerde van zijn moeder om altijd iets te sparen. Ook herkent en benut hij zakelijke kansen. Hij koopt land in Goutum, vlak in de buurt. Een aansluitend stuk land koopt hij samen met zijn zwager Andle Hendriks. De hoge wallen rondom het land laat hij uitrijden om de grond te verbeteren zodat het als weiland gebruikt kan worden. Naderhand ruilt hij dit land voor een perceel in Wirdum. Zo raakt hij wat ingeburgerd bij de boerenstand. Lijsbeth vindt het allemaal best en laat de zaken aan Doeke over. De oudste dochter van Lijsbeth die meewerkt op deze boerderij, is 18 geworden en gaat bij haar oma wonen. Ze wordt vervangen door Tetje en Hindrikje, de twee jongste dochters van Lijsbeth. Beiden meisjes kunnen inmiddels lezen en schrijven en zijn oud genoeg om het vak van boerin te leren. Het geeft het drukke huishouden van Doeke en Lijsbeth wat verlichting en voordochter Ymkje blijft om Lijsbeth te helpen. Een paar jaar later wordt het Doeke teveel om toezicht op de boerderij te houden en ze besluiten om de boerderij voor vijf jaar te verhuren. 

 

Nalatenschappen

Zowel de eigendommen als de schulden van Doeke en Lijsbeth en van haar broer Andle zijn met elkaar vervlochten. Ze hebben samen stukken land aangekocht en hun boerderijen grenzen aan elkaar. In 1808 overlijdt Lijsbeths moeder en moet de nalatenschap verdeeld. Ze worden het niet snel eens en het leidt tot herrie. Doeke besluit om alles te laten taxeren, te verdelen in twee porties en zijn zwager te laten kiezen. Lijsbeth is het er niet mee eens maar legt zich er bij neer en de boel wordt gesplitst. 

Lijsbeths oudste dochter Tjitske verhuist na oma ’s overlijden naar dominee Braunius. Haar twee zussen worden ‘bij goede lieden’ ondergebracht om verder ‘tot de boerderij opgeleid te worden’ en Ymkjen blijft bij hen thuis wonen en helpt Doeke bij de administratie. Voordat de dochters vertrekken gaat hij enkele dagen met ze naar Harlingen om hen de stad, zee en schepen te laten zien. 

Doekes zus Ytje wordt weduwe en blijft achter met acht eigen kinderen en drie voorkinderen. Doeke en zijn broer Lykles komen op voor haar belangen aangezien haar voorkinderen aanspraak willen maken op de erfenis. Alles van waarde wordt getaxeerd. Pogingen om tot overeenstemming te komen, kosten een vermogen aan advocaten. Voor Doeke is het een voorproefje van de problemen die kunnen ontstaan rond een erfenis. Na acht jaar komt het tot een oplossing en tegen die tijd is Ytje hertrouwt met haar zestien jaar jongere boerenknecht. In eerste instantie vindt de familie dat geen goede keus maar later zijn ze dik tevreden over deze nieuwe zwager. 

 

Lijsbeth wordt ziek

Lijsbeth begin te sukkelen met haar gezondheid en heeft last van oedeem. Ze herstelt niet en wordt steeds dikker. Dokter Simon en chirurgijn Poutsma besluiten zo nu en dan vocht af te tappen maar toch gaat ze verder achteruit. De wetenschap dat haar dood nadert, maakt dat Doeke de nalatenschap goed wil regelen. Er zijn voorkinderen die hun deel nog niet hebben gehad daarom winnen hij en zwager Andle juridisch advies in en Lijsbeth laat een testament opstellen. In de avond van 13 april 1810 overlijdt Lijsbeth, ze is pas net 43 jaar oud. Doeke is diep bedroefd en blijft in zijn eentje bij haar waken. Hij schrijft ondertussen brieven en regelt de begrafenis. Hoewel hun leven samen niet makkelijk was, had hij haar lief. Hij fantaseert en beeldt zich tijdens de afscheidsdienst in dat ze in de hemel is aangekomen. ‘Ik was toen evenwel niet vrij van dweepen,' blikt hij later terug.

In het testament staat dat Lijsbeths vermogen op 20.000 gulden is getaxeerd. De vier kinderen uit haar eerste huwelijk krijgen elk 2.500 gulden als legaat, wat op een later moment met rente moet worden uitbetaald. Haar broer Andle Hendriks is curator over de voorkinderen. De vier jongste kinderen en Doeke zelf worden gezamenlijk eigenaar van de boerderij en de landerijen, het vruchtgebruik gaat naar Doeke. Hij beklaagt zich een beetje en schrijft: ‘In dit tijdvak sedert ons trouwen tot de dood van mijne vrouw, had ik veel zoet en zuur gesmaakt, eigenlijk een kommer en zeer werkelijk leven doorgebragt en gesleten, vele ziekten en ongemakken in mijn huisgezin geleden.'

Doekes 78-jarige moeder komt hem een tijdje helpen en Ymkjen blijft de houdhouding doen. Zoon Wijger is goed op weg met lezen, schrijven en rekenen en mag ook lessen gaan volgen in Leeuwarden. In de winter als het reizen moeilijker wordt, gaat Wijger daar in de kost. De dochters Ymkjen en Grietje nemen een aantal boekhoudkundige taken over als Doeke voor een paar dagen op reis is voor zaken. Als hij thuiskomt is op kantoor alles in orde en prijst hij de beide dochters.

 

Verandering in vriendschappen

Doeke heeft zichzelf bekwaamd in het opstellen van akten en de bijhorende wetgeving. De heer P. Andræ moedigt hem daarom aan om notarisexamen te doen en wil hem helpen. Het plan valt echter in duigen als de Franse wetgeving geïntroduceerd wordt en hij onvoldoende de Franse taal machtig is om wetteksten te kunnen lezen en akten op te stellen. Begin 1812 krijgt Doeke, dan 46 jaar oud, een aanstelling als ontvanger van directe belastingen en gemeenteontvanger. Het levert een flink jaarsalaris op. Toch neemt hij zijn functie als schoolmeester zeer serieus. In deze woelige tijden verovert Napoleon vlot nieuwe gebieden maar aan zijn heerschappij kan een einde komen en dan is het onzeker of Doekes baan als ontvanger blijft bestaan. 

Het gaat Doeke financieel voor de wind. Het inkomen is ruim, hij heeft het vruchtgebruik van het eigendom van Lijsbeth maar de schulden die daarop rusten zijn bij anderen niet bekend. Hij merkt een verandering bij zijn dorpsgenoten, vooral van de rijkere medeburgers. De oude dominee Bruining is overleden en de nieuwe dominee Van der Zwaag heeft nogal eens kritiek om hem. Slechts enkele vrienden blijven hem trouw. Een goede vriend zegt: ‘het is omdat gij ontvanger zijt en zooveel inkomsten geniet.’ Zijn geloof geeft Doeke kracht en in de omgang met mensen stelt hij zich dienstbaar en nederig op. Hij vermoedt dat dominee Van der Zwaag tijdens diens huisbezoeken rondvertelt dat Doeke veel inkomen krijgt. Het maakt hem eenzaam. De moeder van Doeke wordt eigenlijk te oud voor het runnen van Doekes huishouding en hij weet dat de kinderen binnenkort zullen uitvliegen. Wat nu, is de vraag. Is een nieuw huwelijk een optie? Of geeft dat teveel conflicten als er opnieuw kinderen worden geboren?

 

Verliefd

Zijn oog valt op de 20-jarige Dieuwke, een deugdzaam en huishoudelijk meisje. Het meisje dat hij ooit in de klas bij de arm greep. Ze woont nog bij haar ouders en Doeke ziet Dieuwke in de kerk of als ze boodschappen doet. Op een dag moet hij een huurcontract opstellen voor haar ouders. Ze huren een boerderij in Wijtgaard. De broer van Dieuwje woont ook nog thuis en is degene die de grondbelasting bij Doeke komt afleveren. De broer is ook een liefhebber van vissen en zo ontstaat er een leuk contact. Hij vraagt of Doeke eens langs wil komen. Dat gebeurt en die avond leert Doeke aan Dieuwkes broer om netten te breien. Dieuwke zit erbij en de gezelligheid duurt tot laat in de nacht als de ouders al naar bed zijn.

Hoewel ze 25 jaar in leeftijd schelen, heeft Dieuwke wel interesse. Doeke is nergens liever dan bij haar thuis en hij brengt er heel wat uren door. De bezoeken worden voortgezet, niet alleen in de winter maar ook in het voorjaar. Dieuwke besluit dat ze met hem wil trouwen. Ach, hij herinnert zich nog zo goed op welke plek ze zat in de klas, hoe hij haar aanspoorde om te leren. Hoe hij aan haar arm schudde en hoe haar moeder verhaal kwam halen. En hoe beledigd hij daarom was. Maar nu moet hij aan haar ouders toestemming vragen voor het huwelijk. Ze maken eerst wat bezwaren maar de toestemming volgt. 

 

Een tweede huwelijk

In het voorjaar van 1813 maakt de notaris een overzicht van de boedel van Doeke en de inbreng van Dieuwke. Ze trouwen in gemeenschap van goederen. Doekes broer Lykle is getuige. Er is nog wat gedoe met zwager Andele Palsma. Hij is wethouder (assessor) in Wirdum en wil het huwelijk niet voltrekken. Het gaat om een verschil van inzicht over hoe de zaken zijn geregeld en Andele wil dat de belangen van de kinderen van zijn overleden zuster Lijsbeth beter worden gewaarborgd. Doeke weigert en Andele geeft toe. Hij bevestigt hun huwelijk bij Doeke thuis op zondag 2 mei 1813. In de middag wordt het kerkelijk huwelijk voltrokken, ruim een jaar na het overlijden van Lijsbeth. Vanwege het huwelijk besluit Doeke om de verhuur van de boerderij weer te beëindigen. Daarmee krijgen de oudste en jongste dochter van Doeke de gelegenheid om op Lijsbeths boerderij het boerenvak te leren en het wordt dan wat rustiger in zijn eigen schoolmeestershuis.

 

Het nieuwe huishouden

Dieuwke is in het begin onzeker over het huishouden want ze was gewend aan de huishouding op een boerenbedrijf. Doeke moedigt haar aan en de moeder van Doeke blijft nog even. Eigenlijk is iedereen tevreden met de nieuwe situatie. Het is een klein gezinnetje geworden, alleen de tienjarige Hendrik is nog thuis. Dieuwke wordt gerespecteerd, ze is toegeeflijk van aard en doet haar best. Met haar familie leven ze in ‘beste eensgezindheid’. Dieuwke staat vroeg op en het eten staat op tijd klaar. Al gauw is ze zwanger. Op 4 mei 1814 wordt dochter Akke geboren. Doeke geniet van het huiselijk leven, de eensgezindheid, vol zorg voor elkaar en het contact met Doekes familie en met Dieuwkes familie. Op vrijdag 10 Mei 1816 wordt dochter IJtje geboren. Met Tetje de voordochter van Lijsbeth die ook in Wirdum woont, drinken Doeke en Dieuwke elke week wel een avond samen koffie of thee. 

 

De school

Toen Doeke arm was, waren alle mensen bevriend met hem. Dat is veranderd, merkt hij op. Hijzelf is niet veranderd, alleen zijn huiselijke omstandigheden zijn gewijzigd. Is het afgunst? Tussen dominee Van der Zwaag en Doeke klikt het niet. Hij vindt de dominee kundig maar voor een ontwikkeld man als Doeke heeft de dominee weinig religieuze inzichten te bieden. De dominee heeft zelfs veel kritiek op hem en dreigt dat een enkel woord van hem voldoende is om Doeke zijn baan als ontvanger af te nemen. Als schoolmeester ervaart Doeke in de loop der tijd wat minder gezag en hij merkt aan de kinderen welke ouders hem minder goed gezind zijn. Doeke vindt het vervelend maar ondergaat het gelaten. Zijn superieuren bij de belastingdienst en ook de schoolopzieners zijn tevreden dus werkt hij onverstoorbaar voort.

De onderwijzers in de gemeente Leeuwarderadeel komen maandelijks bijeen. Doeke komt er graag want het is een fijne groep waarin de leden broederlijk met elkaar omgaan. Als in 1816 een andere indeling wordt gemaakt, sluit hij zich weer bij een nieuw gezelschap aan. Om de maand is hij voorzitter. Het leesgenootschap in Dokkum ruilt hij in voor een nieuw leesgenootschap in Wirdum. Doeke richt ook een leesgenootschap op voor zijn gevorderde leerlingen. 

 

Verzekering tegen brand

Jaren geleden maakte Doeke een stalbrand mee bij zijn vriend Broer Dooitzes Eekma. Hij hoorde met ontzetting de vlammen en het geloei van de beesten. Zijn eigen verzekering bij de Hollandsche Sociëteit verzekert geen roerende goederen. Dat kan wel bij de brandverzekering die in Achlum in 1811 is opgericht. Hij spreekt met de boekhouder Foppe Draisma de Vries die hem uitlegt hoe het werkt. Vanwege de afstand tussen Achlum en Wirdum raadt Foppe hem een andere optie aan. De heer P. Beijma uit Weidum wil een verzekering oprichten maar heeft daarbij iemand nodig. Doeke gaat er op in. De twee overleggen een paar keer en richten dan in december 1815 samen de verzekering OBAS op. Er komt een aankondiging in de krant voor de oprichting van de Onderlinge Brand Assurantie Sociëteit van Leeuwarderadeel, IJdaarderadeel, Rauwerderhem en Baarderadeel. Zoon Wijger wordt als boekhouder aangesteld. 

 

Plannen en wijziging van de plannen

Doeke had zich met hulp van Wijger de Franse taal min of meer eigen gemaakt. Maar als Napoleon is verslagen, wordt het Frans als ambtelijke taal weer afgeschaft. Het lesgeven valt Doeke zwaarder, de kinderen zijn wat losser dan vroeger. Sommigen ouders kiezen een andere school. Doeke voelt aankomen dat hij eens het schoolmeestershuis zal moeten verlaten. Op 6 februari 1818 koopt hij daarom voor 728 gulden een huis met bakkerij in Wirdum. Hij wil de boel verbouwen zodat het geschikt wordt als woonhuis en als kantoor voor het innen van de belastingen. Dat loopt echter anders omdat zijn zoon Wijger verkering heeft met Jetske Ottes Idzerda. Ze willen trouwen maar Wijger heeft geen woonruimte en kan de kost nog niet verdienen. Bij de schoonouders inwonen is geen optie. Jetske vindt dat Doeke het maar moet regelen. Ze huren voorlopig een kamer en trouwen op 14 mei 1818. Nu nog een inkomen. Jetske wil wel een winkel beginnen. Dan maakt Doeke een afweging en besluit de inmiddels verbouwde bakkerij aan de 21-jarige Wijger en zijn Jetske te gunnen. Zij start met de verkoop van kruidenierswaren en kleding en Wijger gaat als assistent van zijn vader in het kantoor aan de slag en mag daarvoor gratis wonen. Van Doeke krijgt hij een inkomen van 13 gulden per maand. Daarnaast verdient Wijger bij als boekhouder bij de net opgerichte brandsociëteit OBAS. Wijger en Jetske hebben zo een tamelijk goed bestaan.

Doeke blijft zijn best doen als onderwijzer maar het gaat minder goed en hij is de 50 ruim gepasseerd. Doeke legt in het voorjaar van 1819 aan de kerkvoogden voor dat hij na 27 jaar zijn baan als schoolmeester wil overdragen. De kerkvoogden vatten dit op als ‘direct stoppen’. Dat levert wat ‘onaangenaamheden’ op met de kerkvoogden en dominee Van der Zwaag. De gedachte dat hij zijn functie, zijn huis en tuin en ook het orgelspelen kwijtraakt, maakt Doeke ongelukkig. Hij ondergaat alles gelaten. 

 

Vertrek naar de boereplaats

Tja wat nu. Doeke bezit even buiten Wirdum in het buurtschap Barrahûs de boerderij van zijn eerste vrouw Lijsbeth. Maar hij voelt zich geen boer, ook is hij gesteld op de gezelligheid van Wirdum. Toch is er geen andere optie dan naar de boerenplaats te verhuizen. Vlak voor ze vertrekken wordt op 5 augustus 1819 dochter Klaaske geboren. In oktober neemt Doeke hartelijk afscheid van zijn leerlingen, buren en vrienden. Hij blijft wel lid van de kerk en krijgt zelfs een eigen zitplaats aangeboden. Ook zijn relatie met de nieuwe onderwijzer meester De Haan is goed. De complimenten bij het afscheid zijn prettig, toch wendt hij zijn hoofd af als hij later de woning en de school passeren moet. Dat een ander orgel speelt, stemt hem nog lange tijd somber. Hij kiest ervoor om te zwijgen over de onaangenaamheden die dominee Van der Zwaag voor hem veroorzaakt heeft. Doeke leeft stil en probeert zijn werk als belastingontvanger zo goed mogelijk te doen. Hij haalt het spreekwoord aan: ‘een vergeten burger, een gerust leven’. Toch blijft hij als ontvanger en later als kerkvoogd nauwe banden met het dorp houden. In de winter valt het soms niet mee op en neer naar het kantoor in Wirdum. Toch overnacht hij er zelden want hij is nergens liever dan ‘in den schoot van zijn gezin.’ 

 

Het boerenleven

Gelukkig is Dieuwke een boerendochter. Ze heeft kennis van zaken en weet hoe ze boter en kaas moet maken, producten die een flinke economische waarde vertegenwoordigen. Veel Friese boter wordt in Leeuwarden verkocht en vanuit Harlingen naar Engeland verscheept. Ze hebben veel melkkoeien, een stier, een enkel paard, een tiental schapen en ook een stuk of 70, 80 eenden. Als op enige moment een zwerm bijen in een boom op het erf landt, laat Doeke ze vangen en in een snel getimmerde bijenkorf plaatsen. Het is een gevarieerd bedrijf. Doeke berekent precies hoeveel kosten hij heeft om de eenden ’s winters bij te voeren en wat de verkoop van eieren oplevert. ’s Zomers worden er maaiers ingehuurd, voor het gewone werk zijn er knechten en meiden. De mest wordt opgeslagen en op het juiste moment weer verspreid over het land. Ook zijn er fruitbomen die vakkundig worden gesnoeid. Ze leveren jaarlijks 40, 50 korven appels en peren. Verder is er een moestuin met bonen en ‘moeskruiden’. De omvang van de boerderij wordt duidelijk als hij het uitrijden van de mest beschrijft. Na een winterseizoen worden er 45 wagens mest uitgereden, een klus waar ze drie lange dagen mee bezig zijn.

Hoewel Doeke weinig ervaring als boer heeft, kan hij uitstekend rekenen en logisch redeneren. Hij volgt nauwkeurig de prijzen en schat het juiste moment in om vee of voer in te kopen of juist te verkopen, het gras te maaien, de koeien op stal te houden of juist in de wei te laten. Opvallend is hoe nauwkeurig hij samen met de kleine kinderen de fruitbomen controleert op de ringrups (Bombyx neustria) om het jaar erna een plaag te voorkomen. Maandelijks bezoekt hij de veemarkt in Leeuwarden en hij is trots op de veefokkerij in Friesland. Het mooie vee dat in Leeuwarden wordt verhandeld levert volgens hem welvaart aan alle standen op.

Doekes dochter Grietje trouwt in mei 1820 met Hette Piers Hettema en verlaat de boerderij. Hierdoor komt veel werk neer op Dieuwke. Ondertussen wordt zoon Hendrik klaargestoomd voor de studie. Hendrik kiest voor theologie en vertrekt in september 1821 naar Groningen. Doeke maakt zich zorgen om de verleidingen van het studentenleven en schrijft zijn zoon veel brieven. Het kostgeld, de dure boeken en het collegegeld maken dat het voor weinig mensen mogelijk is om een kind te laten studeren. Hendrik zal later de onkosten van zijn studie met zijn broers en zusters moeten verrekenen. 

 

Alles lezen, alles noteren

Waar gaan de ooievaars heen als ze naar het Zuiden trekken en hoe herkennen de mannetjes en vrouwtjes elkaar in het voorjaar? Doeke is nieuwsgierig en verwondert zich over van alles. Hij reist naar Harlingen om de sluis in aanbouw te bekijken. Ook bezoekt hij graag kerkdiensten in andere plaatsen om eens te horen doe daar wordt gedacht. Het nieuws volgt hij op de voet. Met de krant heeft hij de afspraak dat deze op dinsdag en vrijdag wordt bezorgd bij een neef in Leeuwarden waar Doeke hem afhaalt. Het kost hem 8 gulden per jaar. Om geld uit te sparen wordt de krant ook door twee dorpsgenoten gelezen. Aan het eind van het jaar verdelen ze de kosten én alle kranten.

Nu hij geen schoolmeester meer is, neemt zijn behoefte om te schrijven toe. In 1821 begint hij op zijn 55e met het maken van notities. Wat volgt is een serie van dertien dagboeken. De laatste zin schrijft hij drie weken voor zijn dood in 1856. Hij schrijft over alles wat hem boeit, over het weer, het boerenbedrijf, zijn gezin, de prijzen voor boter en melk, de schaatswedstrijden, de ooievaars op hun boerderij, de muizenplagen en andere bijzonderheden.

 

Alles over Wirdum

Toen Doeke nog in het dorp woonde, was hij begonnen met het bestuderen van de kerkboeken van Wirdum die teruggaan tot 1556. Hij wilde de informatie over Wirdum in verband brengen met de vaderlandse geschiedenis. Nadat hij het schoolmeestershuis verliet, was dit blijven liggen, maar vrienden sporen hem aan om dit werk voort te zetten en om Wirdum tot aan de tegenwoordige tijd te beschrijven. Over Wirdum zijn drie geschriften van hem bekend. In 1822 rondt hij af 'Een onvoltooide geschiedenis van Wirdum', ofwel ‘een boek van mijne aanteekeningen over de Oudheid van Wirdum'. In 1823 brengt hij het volledige dorp in kaart: de huizen, inwoners, bedrijven, vee, personeel en belasting. Door zijn werk als belastingontvanger heeft hij toegang tot al deze gegevens. Hij vult het aan met de beschrijving van de gewoonten in zijn omgeving, een inkijkje in het boerenleven in die tijd. Als de klus klaar is laat hij het inbinden en noemt het de ‘Tegenwoordigen staat van Wirdum’. 

Daarna is er weinig tijd meer voor zijn studie. Sinds de val van Napoleon wordt de inning van de belasting anders geregeld en er moeten nieuwe accijnzen ingevoerd worden. In december 1822 wordt aan Doeke het district Huizum toegewezen. Alle belastingen van het zuidelijk deel van de gemeente Leeuwarderadeel vallen nu onder zijn verantwoordelijkheid. Doeke is bijna radeloos vanwege het vele werk en hij schakelt naast zijn zoon Wijger ook zijn schoonzoon Pieter Eelzes Hiemstra in.

 

Vorst en water

Op 30 december 1822 overlijdt de moeder van Doeke op 88-jarige leeftijd. Een kleinzoon van Doeke zal later in zijn 'levensschets' opschrijven: 'Mijn grootvader Hellema was 12 jaar oud toen zijn vader stierf. Zijne moeder was eene verstandige, ontwikkelde en liefdevolle vrouw, die lang heeft geleefd.' 

In de ijskoude wintermaanden van 1822-1823 is het ijs vier steentjes dik. ’s Nachts dringt de vorst naar binnen en Doeke en Dieuwke hebben moeite om hun gezin met kleine kinderen warm te houden. De natte herfst van 1824 laat het waterniveau van de Zuiderzee stijgen en begin februari 1825 teistert een noordwesterstorm de kust. Het is springvloed. Op verschillende plekken breken de dijken door. Aanhoudend wordt onder klokkengelui aan de dijken gewerkt. In hun regio valt de schade mee, er stroomt geen zout water hun gebied in. Op andere plekken is de schade groot. Doeke ziet de hand van God in deze overstroming. Hij heeft de mensen gewaarschuwd maar heeft hen niet willen vernietigen, is zijn overtuiging. Er volgen inzamelingen en herstelwerkzaamheden. Het duurt maanden voordat de watermolens het water weer weg hebben gepompt. Doeke's opvolger, schoolmeester Evert de Haan maakte een gedicht over de overstroming.

 

Ontspanning

’s Winters zijn er schaatswedstrijden soms met duizenden bezoekers. In de zomer worden er paardenraces gehouden waarbij de kroegbazen zilveren tabaksdozen uitreiken en goede zaken doen. De zomerkermis is voor veel mensen een hoogtepunt. Doeke gaat graag met vrienden vissen, zo ook in 1825. Om 05.00 uur zijn Doeke en zijn zoon Wijger al in Wirdum, daar krijgen ze ontbijt bij de moeder van vriend Rinsma, voor onderweg nemen ze koffie en een fles jenever mee. Het anker wordt om 07.00 uur uitgegooid en ze vissen tot het eind van de middag op snoek, witvis en baars. Meestal worden de vissen meegenomen ter afwisseling van het dagelijks menu.

Wat bij Doeke alle verwachtingen overtreft is de komst van de buikspreker Lantinga uit Bolsward. ’s Avonds verzamelen zich 90 mensen in de herberg in Wirdum, het kost 5 stuivers per persoon. Hij doet verschillende stemmen na en zijn kaarttrucs zijn indrukwekkend. Doeke gaat de avond erna nog een keer. 

 

Kerkvoogd

Inmiddels is de houding van dominee Van der Zwaag naar Doeke veranderd. Misschien wel omdat zijn zoon Hendrik theologie studeert in Groningen. Omdat Doeke veel voor de kerk heeft gedaan, wil men hem tot kerkvoogd benoemen, dat komt de dominee hem in het najaar van 1825 vertellen. Helaas verliest Doeke door de benoeming ook een vriend. De verandering in deze vriendschap en ook die in de relatie met de dominee geeft hem stof tot nadenken. We hechten dikwijls teveel aan vriendschap, vindt hij. De mens is veranderlijk. Om teleurstelling te voorkomen, moeten we dat begrijpen. Eigenlijk kun je alleen op God vertrouwen, denkt Doeke.

 

Zonen en dochters

Alle moeite die Doeke heeft gedaan om zijn zoon Hendrik te laten studeren, wordt beloond. Hij doet examen, slaagt en wordt vlak daarna als 23-jarig predikant in 1826 in de gemeente Achlum en Hitzum beroepen. Doeke is er bijzonder trots op. Wat hem wel wat verbaast is dat Hendrik de maanden tussen zijn examen en predikantschap niet meer thuis wil wonen maar zijn intrek neemt in de herberg en dat terwijl Doeke zo graag nog wat had willen spreken over geloofszaken. Maar Hendrik vindt het bij Doeke thuis te druk, zegt hij.

Doeke en enkele vrienden reizen via Grouw naar de Wijde Ee om op baarzen te vissen. ’s Middags voelt Doeke zich steeds beroerder. De malariamug zal de oorzaak zijn geweest. Het gezelschap vertrekt voortijdig en Doeke loopt doodziek naar huis. Onderweg komt hij zijn zoon Hendrik tegen die bezorgd is en zijn plekje in de herberg verlaat om voor zijn vader te zorgen, iets dat veel voor Doeke betekent. ‘Gedurende mijne ziekte week hij niet van mij, zoowel bij dag als bij nacht, zooveel de tijd hem toeliet las en studeerde hij; des nachts spreidde hij zich een legerstede, om een weinig te rusten, maar de minste beweging van mij, bevond ik hem aan mijn bed.’ Niet alleen Doeke maar ook andere gezinsleden, de knechten en meiden zijn ziek, dus moet Dieuwke alles draaiende houden. In vrijwel alle gezinnen zijn er zieken. Doeke schrijft: ‘Vooral deerde mij de toestand der armen welke veelal, zonder hulp en zonder redding in de grootste ellende maar zoo voort kwijnden en vaak stierven!’ 

In dat jaar wordt een nieuwe spruit geboren. Doeke en Dieuwke noemen hun zoon Klaas. Dieuwke is een oppassende moeder, vindt Doeke en ze behandelt alle kinderen eerlijk, ook die uit het vorige huwelijk. 

Wat opvallend is dat de dochters van Doeke en Dieuwke alle vier kreupel waren aan beide zijden. 

Zorgen heeft Doeke over dochter Grietje en haar man. Ze weigeren uit religieuze overwegingen hun kinderen te vaccineren en dat heeft tot gevolg dat ze van hun gehuurde boerderij worden gezet. Doeke is machteloos, hij kan zijn schoonzoon niet dwingen maar heeft tegelijkertijd respect voor zijn overtuiging. Hij helpt hen financieel om een boerderij bij Hallum te huren. Toch zal het Grietje en haar man niet voor de wind gaan. 

 

Als Doeke 63 is, staan ze met twaalf personen ingeschreven op de boerderij. Doeke en Dieuwe, hun kinderen, de knechten Pieter en Hotze en de 'meiden' Wijkje en Saakje. Een jaar later wordt hun laatste kind geboren: Sijtze. De jonge kinderen  helpen mee op de boerderij zoals bij het verwijderen van rupsen en ander ongedierte. De kleintjes zijn daar al bedreven in waardoor de opbrengst van de appel- en perenboomgaard groot is. Wanneer dochter IJtje eens een aantal weken bij haar oudere halfbroer Hendrik logeert, verlangt ze na enige tijd naar huis en thuis verlangen ze naar haar. In Achlum zijn ze dol op IJtje en ze laten haar nauwelijks gaan. Wanneer ze terugkeert, is de blijdschap ‘wederzijdsch zeer hartelijk’ en ’s avonds hebben ze ‘genoegelijke gesprekken’ met haar over alles wat er beleefd is. Dat zijn toch signalen dat er hechte familiebanden zijn in de familie Hellema. 

 

Het orgeltje in de boerderij van Doeke en Dieuwke zorgt voor de dagelijkse ontspanning. Ze zijn muzikaal. Het orgel wordt door de orgelbouwer Radersma volledig aangepast zodat ook hij beter klinkt. Ook bij het gezin van zoon Wijger in Wirdum krijgt het orgel ‘nimmer rust’ en in  het gezin van zoon Hendrik staan huisorgels, piano's, een viool, een klarinet en er wordt vaak meerstemmig gezongen. Ook Dokes jongste spruit Sijtze is muzikaal. Hij krijgt op enig moment twee keer per week les en hij speelt vaak na het werk op de boerderij. 

 

De straatweg wordt aangelegd

Vlak langs hun boerderij wordt een straatweg van Leeuwarden naar Zwolle aangelegd. Een groot project dat Doeke met belangstelling volgt en beschrijft. Er worden ‘buitenlandse werknemers’ gerekruteerd, men noemt ze ‘Brabanders’. Ook ‘kleine jongens’ werken aan de aanleg en afhankelijk van hun ‘grootte en vermogens’ verdienen ze 6 tot 10 stuivers per dag. Begin 1827 is de straatweg begaanbaar, ze kunnen er nu met elk weertype overheen. Wat een vooruitgang! Er komen steeds meer rijtuigen langs. 

 

Nalatenschap

Financieel gaat het Doeke en Dieuwke voor de wind. Maar wat gebeurt er later met hun bezit als hij plotseling zou overlijden, vraagt Doeke zich af. Er zijn kinderen uit zijn eerste en uit zijn tweede huwelijk. De nalatenschap van Lijsbeth is onder zijn vruchtgebruik en nog niet aan de volwassen kinderen van Lijsbeth en hem uitgekeerd. Nu leeft hij nog en kan hij inlichtingen geven. Hij wil de boel duidelijk op papier krijgen en zo meningsverschillen op een later tijdstip voorkomen. Hij wil ook niet dat zijn huidige vrouw Dieuwke benadeeld wordt. Uitbetaling aan de eerste kinderen is voor Doeke nadelig want alles is geïnvesteerd. Hij spreekt erover met zoon Wijger, degene die het best met de zaken van zijn vader bekend is. Zouden ze het eens kunnen worden? 

Zowel Doeke als Wijger zetten een voorstel op papier maar die liggen te ver uit elkaar. Een jaar later besluiten ze twee notarissen aan het werk te zetten. Eentje namens de eerste kinderen en eentje namens Doeke. Er volgt een bijeenkomst bij Doeke thuis maar het blijkt een lastig verhaal. Er zijn twee huwelijken, veel eigendommen maar sommige met schulden belast, er waren uitgaven zoals de studiekosten van Hendrik; hoe verdeel je dat allemaal eerlijk? Er volgen stevige discussies tussen Doeke, die alles naar waarheid en redelijkheid wil en de notarissen die alles volgens de wet willen regelen. Ondertussen wordt in 1830 het zevende en laatste kind van 64-jarige Doeke en Dieuwke geboren: Sijtze. 

 

Nog meer financiële ellende

Al het gedoe zorgt voor verwijdering, terwijl Doeke juist naar rust verlangt. Wat er nog bijkomt is dat dochter Grietje en haar man steeds zwaarder in financiële problemen komen. Omdat Doeke borg stond, draait ook hij voor de gevolgen op. Hij vindt het vreselijk voor het gezin en heeft er slapeloze nachten van. De elf eigen kinderen die Doeke heeft, zijn hem allen dierbaar. Hij heeft Grietje ondersteund met meer dan haar erfdeel, maar dat gaat dan weer ten koste van de andere kinderen en Doeke weigert om nog voor meer leningen borg te staan. Gelukkig helpen een zoon (waarschijnlijk Wijger) en nog een schoonzoon het gezin uit de puree. Toch ontstaat ook tussen Doeke en zoon Wijger een verwijdering. Op kantoor zien ze elkaar vaak maar daarbuiten nog maar zelden.

 

De rust keert terug maar niet voor lang

Dochter Grietje en haar man kunnen verder met hun boerenbedrijf. Over het scheiden van de boedel wordt in de familie maar niet meer gesproken en de gemoederen bedaren. De tijd heelt de wonden en de onderlinge relaties herstellen weer na alle vijandelijkheden. Doeke blijft bezorgd over verdeling en uitkering van de boedel maar hij vertrouwt op God, ‘onze voorzienigheid gaat over alles’. Na verloop van tijd krijgt hij weer plezier in het werk op zijn boerderij. Hij maakt vaak een praatje met mensen in de buurt en stopt dan graag een pijpje. 

Zijn inkomen loopt terug vanwege overheidsbesluiten maar de kinderen van Doeke en Dieuwke worden groter en kunnen meewerken op de uitgestrekte boerderij die inmiddels 30 melkkoeien telt. Daardoor kunnen ze het redden met nog maar één knecht. Tijdens een woordenwisseling met dochter Dieuwke over een plek in de kerkvoogdenbank die ze zo graag wil behouden, zei ze ‘harde woorden’ over de nog ongescheiden boedel. Dat doet Doeke besluiten om het toch weer op te pakken. De notarissen gaan weer aan het werk.

 

Brede belangstelling

Op 23 juni 1828 gaat hij voor het eerst naar een bijeenkomst van het pas opgerichte ‘Friesch genootschap over geschiedenis oudheid en taalkunde’. Vanaf Barrahuis is dat een wandeling van een uur.  Voor zijn derde bijeenkomst verzamelt hij informatie over de dan al eeuwenoude grafschriften in Wirdum. Op voorstel van Doeke werden de in 't Genootschap gehouden voorlezingen gedrukt, wat de start van 'De Vrije Fries' vormde.

Hij heeft een brede belangstelling, niet alleen voor wetenschap maar ook voor het dagelijkse leven, het boerenbedrijf en de natuur. ‘Overal uit alle windstreken schoten gelijktijdig de Blixemstralen in alle rigtingen uit, somtijds verre henen en door elkanderen, de donder was echter hoog in de lucht’. Ook vertelt hij bijzondere anekdotes zoals die keer dat hij in augustus 1831 logeert bij zijn zoon in Achlum. 's Middags gaan ze naar Harlingen 'om de stoomboot te zien binnenkomen, de gehele bevolking was bijkans aan de Haven'. Op dezelfde dag komt er een vissersschip uit Groenland de haven binnen, ze kunnen ’de kakebeenen benevens de staarten dezer zee monsters aanschouwen.’ Ook had men een paar ijsberen meegenomen waaronder een levende.

 

Vaderland

Regelmatig marcheert er een groep soldaten over de nieuwe straatweg op weg naar hun garnizoen in Leeuwarden. ‘Er zijn duizenden van onze Friesen thans onder de wapenen,’ schrijft hij. Het broeit in Europa omdat na de val van Napoleon nieuwe grenzen zijn vastgesteld. De Belgen zien die niet zitten en zijn sinds de zomer van 1830 in opstand tegen het bewind van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Antwerpen sluit zich aan bij de Belgische opstandelingen maar Hollandse schepen beheersen de Schelde. De 29-jarige Jan van Speijk heeft de leiding over een kanonneerboot die tijdens een storm naar de kade afdrijft. Er staat een menigte klaar om het schip te bemachtigen. Daarop steekt van Speijk zijn sigaar in een vat met buskruit en zou gezegd hebben: ‘dan liever de lucht in’. Een golf van nationale trots overspoelt het noordelijk deel van het land. Geestdriftig noteert Doeke in zijn dagboek dat van Speijk als weeskind opklom tot kapitein en dat zijn 29-jarig leven heldhaftig eindigde. Doeke levert dat jaar een paard aan het leger en ontvangt daarvoor een bedrag van 190 gulden.

Door de strijd tegen de Belgen en Fransen stijgen de vaderlandse uitgaven voor de land- en zeemacht. Het moet door de burger worden opgebracht. Dat maakt het werk van Doeke niet prettiger. Hij moet in die tijd zelfs wel eens dwangmiddelen gebruiken om de belasting te innen, iets wat hem zeer tegenstaat want meestal betaalt men in Wirdum zijn belasting zonder protest.

 

Over de gevaren van het leven 

In 1831 schrijft Doeke over de cholera-epidemie die uitbreekt in omringende landen. Op 25 juli 1832 komt in Scheveningen een boot aan met daarin een aantal besmette botersmokkelaars die vanuit Engeland terugkeren naar Nederland. De ziekte verspreidt zich en maakt zo’n 5000 slachtoffers. 

Op oudejaarsnacht 1833 gaat Doeke naar de kerk in Wirdum, maar blijft vanwege het ruwe weer overnachten bij zoon Wijger en zijn gezin. Hij geniet ervan omdat schoondochter Jetske prachtig kan zingen. Ze laat met haar kinderen meerstemmige liederen horen. Om 23.00 's avonds wordt Doeke gewekt omdat iedereen zich zorgen maakt over de loeiende wind. Een hevige orkaan, nog nooit hadden ze zulke windschokken gehoord. Niemand is vergeten hoe het een aantal jaren daarvoor zo mis is gegaan met de dijken dus de angst zit er goed in. Aan het einde van die nacht wordt hij opnieuw wakker maar nu door geschreeuw. Hij springt uit bed en wekt Wijger en Jetske. Kennelijk is een molen door de bliksem getroffen waardoor brand is ontstaan.

In 1834 krijgen alle kinderen van Doeke en Dieuwke roodvonk. Het begint met Akke, IJtje, Klaasje en Lijkle. Dag en nacht zijn ze druk met de verzorging. Daarna raken ook de jongste kinderen Klaas en Hanna en vierjarige Sijtze besmet. 'Vooral onze lieve kleine Sijtze, schijnt zeer pijnlijk en dik aan de keel.' Na vijf weken is iedereen hersteld zodat Doeke en Dieuwke 's nachts niet meer hoeven te waken. Na de ziekte zijn de kinderen aan het vervellen. Het aftrekken van de velletjes is 'bij allen eene geliefkoosde bezigheid', noteert Doeke.

Zijn geliefde dochter Grietje uit zijn eerste huwelijk wordt in 1835 ziek en bevalt voortijdig van haar negende kind. Doeke en andere familieleden vliegen af en aan. Het jongetje overlijdt en de 37-jarige Grietje sterft na een drie weken durende lijdensweg. Het grijpt Doeke enorm aan. Na de uitvaart schrijft hij ‘Mijn dierbare dogter! verwijderd van hare dierbare betrekkingen rust nu na zoo veel arbeid, moeite en verdriet.’ De hemel als plek van geluk is voor hem een grote troost. 

 

Werk als belastingontvanger

Het werk als belastingontvanger maakt dat hij goed op de hoogte is van het dorpsleven. De dorpsbewoners komen maandelijks op zijn kantoor. Doeke verbaast zich dat ze dit aan het eind van de maand doen. Dan is het druk en de wachtrij lang. Ieder krijgt een ontvangstbiljet. Kennelijk is het vertrouwen groot. Velen laten dit biljet op kantoor zodat het goed wordt bewaard. Doeke en zoon Wijger maken het de mensen gerieflijk en houden geen kantooruren aan. De geïnde belasting wordt naar Leeuwarden gebracht. In 1832 schrijft hij dat hij 's morgens 7 uur met een paard op pad gaat. Het paard vervoert een zak met 5000 gulden. Daarmee gaat hij naar zijn zoon Wijger. Het geld wordt overgepakt op een platte kar. Wijger en Doekes knecht transporteren het geld naar Leeuwarden. Op enig moment wordt Doeke vanuit de inspecteur gesommeerd om achterstallige betalingen te innen maar Doeke legt uit dat mensen niet in gebreken blijven ‘uit kwaden wille, maar vooral uit geldgebrek'.

Sinds zijn vijftigste gebruikte Doeke al een leesbril maar intussen zijn de beste brillen niet voldoende om goed te kunnen lezen. Hij ziet ‘als ware het door een floers’. Hij raadpleegt een arts en die constateert staar. Hij zou na dertig jaar ontvanger te zijn geweest pensioen kunnen aanvragen, hij heeft er immers jarenlang premie voor betaald. Maar vanwege Wijger doet hij dat niet omdat onzeker is of Wijger zijn werk dan mag voortzetten. Wijger werkt nauwkeurig en krijgt een inkomen van Doeke, maar Doeke is degene die is aangesteld.

 

Geloof

Aan het begin van zijn levensgeschiedenis schrijft hij ‘daar is een God, die God regeert, die God heeft dit alles zoo bestuurd.’ Toch heeft hij rond zijn vijftigste tot zijn eigen verdriet, twijfels over bepaalde geloofszaken. Dominee Van der Zwaag kan hierop geen afdoende antwoorden bieden. Hij probeert de twijfels te laten verdwijnen door godsdienstige teksten te lezen, maar ’t helpt niet echt. Wat hem troost, is de overtuiging dat God machtig is en licht brengt in de duisternis en dat Hij degenen die hem zoeken ook zal belonen. Het geloof, meent Doeke, is een gave Gods die uit genade wordt gegeven. Hij bidt en hoopt dat dit geluk hem zal worden gegeven. Later in zijn leven lijken de twijfels plaats te hebben gemaakt voor overtuiging. Doeke leest dagelijks in de bijbel. Hij gaat op zondagen soms wel drie keer naar de kerk. 'Het is voor mij een wezenlijke behoefte.' 

Aan het begin van de 19e eeuw had de gereformeerde Synode besluiten genomen waartegen veel weerstand bestond. Een groep gelovigen keert zich af en sticht een eigen kerk. Doeke gaat er regelmatig naartoe. Hij heeft veel sympathie voor deze ‘Afgescheidenen’ die slechts in kleine kring hun geloofsvariant mogen belijden. Zijn oudste zoon en schoonzoon hebben zich bij hen aangesloten. Dominee Simon van Velzen preekt regelmatig bij zoon Wijger thuis. Doekes zoon Hendrik in Achlum is ook dominee maar dan van een meer liberale signatuur. Doeke laat ieder vrij in zijn denken en voelen en zegt over zichzelf ‘Ik houd dat ik heb, en laat twisten wie twisten wil.’ 

 

Werk als boer

Wanneer Doeke een varken verkoopt, weet hij precies wat het beest bij aanschaf kostte en hoe duur het voer is geweest. Doeke en Dieuwke hebben een flinke boerderij. Voortdurend moeten er beslissingen genomen worden. Wanneer mogen de koeien het weiland in? Binnenhouden kost hooi maar buiten kunnen de koeien een kwetsbaar weiland vertrappen. Het grasland levert hooi voor de winter maar wat is het juiste moment om te hooien en kun je dan de benodigde arbeiders vinden?

In de zomer van 1834 heeft Doeke vijf mensen ingehuurd om te maaien. Het gras wordt gekeerd en gedroogd. Als de schuur tot de hanenbalken met hooi gevuld is, zijn de zorgen niet voorbij. Hij houdt de temperatuur in de gaten en op enig moment is die te hoog. Een deel van het opgeslagen hooi moet weer uiteen om broei en hooibrand te voorkomen, iets waar zeven mensen van ’s morgens tot ’s avonds laat mee bezig zijn. 

De boerderij schijnt 40 hectare groot te zijn geweest, maar misschien nog groter. Er valt dan ook altijd wel iets te repareren en te planten. Er heersen nogal wat veeziekten in die tijd. Als de koeien voor ’t eerst naar buiten gaan, smeert Doeke de uiers in met verse boter om ze te beschermen tegen kou en felle zon. Seizoenen wisselen elkaar af. Soms is het’ aardrijk overdekt met sneeuw’, en later is het weer ‘schoon en groeizaam weder’.

Ondertussen leest hij over de geografische geschiedenis van het gebied waar hij woont. Hij is enthousiast over de geschiedenis van de Middelzee, beschreven door Petrus Brouwer en Wopke Eekhoff. De Middelzee was een zeearm in Friesland die rond 1100 begon dicht te slibben. Doeke geeft Eekhof, die ook bij het Fries Genootschap zit, zelfs nog wat aanvullende informatie. 

 

Toch weer naar de notaris

De boerderij wordt getaxeerd op ruim 26.000 gulden. Na aftrek van vorderingen, schulden, kosten van de begrafenis wordt de zuivere nalatenschap van Lijsbeth getaxeerd op 14.417 gulden. Wanneer de vier kinderen uit het eerste huwelijk hun erfdeel zouden krijgen als aandeel in de boerderij, dan zou Doeke van hen de boerderij kunnen huren. De zonen Wijger en Hendrik en schoonzoon Hette gaan akkoord, maar nu ligt dochter Dieuwke dwars. Zij wil haar erfdeel van 3.600 gulden contant. Eerst is hij geschokt maar na overdenken komt Doeke tot de conclusie dat het dan maar zo moet zijn. Maar nu schrijft zoon Wijger op zijn beurt een boze brief omdat Doeke met Dieuwke een andere overeenkomst sluit en dus zijn kinderen niet gelijk behandelt. Hoewel het weer onstuimig is en al avond, gaat Doeke dwars door het onweer en de regen op pad om met Wijger te praten. Ze komen eruit maar daarop zijn Dieuwke en haar man weer ontevreden en schrijven Doeke een brief, maar die beantwoordt hij niet op aanraden van Wijger. Uiteindelijk wordt in 1837 de boel afgehandeld. Toch krijgt het verhaal nog een staartje. De onkosten voor de afhandeling bedragen 800 gulden. Doeke betaalt de helft en de andere helft is voor de vier kinderen maar Dieuwke wil dat niet betalen. Het schokt hem geweldig maar hij wil geen verwijdering dus Doeke betaalt. 

 

Op bezoek

Het bezoeken van familie en vrienden: de boeren hebben het er druk mee. Vooral in de winter worden op de schaatsen verre tochten afgelegd om elkaar te bezoeken. Ook Doeke en Dieuwke zijn regelmatig op pad, hoewel Dieuwke vaak thuis blijft als het weer minder is. Wanneer vrienden hen bezoeken, zijn ze er vaak de hele dag. Familieleden blijven soms voor langere tijd.

Even een inkijkje in het dagelijks leven op 5 augustus 1835. Doeke en Dieuwke zijn in Wirdum op bezoek bij hun goede vrienden Sije Annes van Wijngaarden en Sijtske Sijbrens Wiarda. Er zijn nog meer gasten waaronder Doekes dochter en schoondochter. De vier aanwezige zuigelingen geven geen overlast. Dat komt, zegt Doeke omdat kleintjes tevreden zijn in hun moeders handen, op schoot of aan de borst. Een andere keer komen Sije van Wijngaarden en Dooitzes Broers Eekma met hun vrouwen bij Doeke en Dieuwke op bezoek om thee te drinken en ze blijven tot 12 uur 's nachts. Doeke ziet Sije zo vaak dat zijn naam bijna 100 keer in zijn dagboeken voorkomt (gespeld als ‘Zije’).

 

Zeventig plus

In 1836 maakt Doeke de balans op van zijn leven, hij is net zeventig geworden. ‘Ik kan niet begrijpen, dat ik zoo vele jaren geleefd heb, ik herinnere mij zoo levendig de dagen mijner jeugd.' Hij is kerngezond en op zijn 71e schaatst hij met dochter IJtje (21), zoon Lijkle (16) en zoon Klaas (11) naar het 20 kilometer verder gelegen Sneek omdat IJtje dat zo leuk lijkt. Wel gaan zijn ogen achteruit. Schrijven gaat nog net met een bril maar lezen niet meer. Toch blijft hij schrijven, nog twintig jaar lang. Hij kan zijn schrijffouten of herhalingen niet meer herstellen. Maar, zegt hij, ‘ik vertrouw dat het nog hoe gebrekkig ook leesbaar zal zijn.’

Als hij op zijn 72e echt niet meer in staat is zijn werk naar behoren te doen, verzoekt hij de autoriteiten of zijn zoon Wijger hem mag vervangen. Zijn verzoek wordt niet gehonoreerd. Wel krijgt hij in maart 1839 een pensioen toegekend van 759 gulden per jaar. Zijn baan wordt aan een ander overgedragen. Zijn opvolger stelt kantooruren in, zodat de inwoners van Wirdum niet meer ’s avonds hun belastingcenten kunnen afleveren. In 1857 bijna twintig jaar later zal Wijger alsnog tot 'gaarder' worden aangesteld. Doeke wordt gevraagd voor de oprichting van de Friestalige 'Vereniging voor Friese Taal- en Schriftkennis' (1844). Doeke schrijft dat het voor hem heel belangrijk is, maar dat hij zich te oud voelt. Hij is dan 78 jaar.

 

Over water en tussen het riet

De autobiografie van Doeke Wijgers Hellema stopt op het moment dat hij met pensioen gaat. Hij eindigt het manuscript met een jeugdherinnering. Het gaat over een visplekje een paar kilometer ten westen van Wanswerd. Een moerassig meertje met hoog opgeschoten riet 'de Stirt Meer' genaamd. Op zijn tiende ging Doeke met vriendjes op pad. Met veel moeite sleepten ze over een grote afstand hun kleine bootje over dijken en dammen naar het meertje toe. Wat ze aantroffen was een paradijs van poelen met schuwe watervogels en water vol vissen. Het meer was helder en ondiep, op de bodem groeiden waterplanten. Ze vingen snoek, baars en witvis. Een grote snoek binnenhalen vond hij best griezelig want het bootje was niet stabiel. Vaak keerde hij terug om er te vissen of om eieren te zoeken. Hij beschrijft de roerdomp en de zwermen protters (spreeuwen):

'Hoe dikwijls heb ik van daar te Wanswerd de roerdomp gehoord en bij schoone najaars avonden Wolken in allerlei gedaanten van protters zich naar het Meer zien slingeren, om zich aldaar in het stevige Riet zich te zetten en den schepper luidkeels te loven.'

 

Later als de oude Doeke nog eens terugkeert, herinnert hij zich het geluk van vroeger. Maar meer nog voelt hij verdriet omdat zijn dochter Grietje hier vlakbij op de Hallummer Mieden woonde. Ze had een moeilijk leven en stierf veel te jong. Daarom eindigt Doeke zijn levensbeschrijving met de woorden van Prediker. 'Van alle aardsche genietingen, van alle de aardsche genoegens, rijkdom eer en aanzien welke gedurende het leven ons deel is, zal dit de slotsom zijn. IJdelheid der IJdelheden, het is al IJdelheid.'

 

De tijden veranderen

Met de dagboeken gaat hij door dus we kunnen hem blijven volgen. Doeke en Dieuwke hebben een grote boerderij met veel land. In de eerste helft van de 19e eeuw is er sprake van schaalvergroting. In 1840 schrijft hij dat er in de afgelopen jaren tien boerderijen zijn gesloopt. De bijbehorende stukken land worden toegevoegd aan de omliggende boerderijen. Hij ziet dat de mogelijkheden voor ‘kleine boeren’ afnemen en dat de vermogenden die toch al een goed bestaan hebben hun vermogen vergroten door de aankoop van meer land. Tja, hijzelf hoort tot die welgestelde boeren.

Er verandert veel in de maatschappij. Koetsjes waren vroeger alleen voor de rijken, nu rijden ze af en aan over de straatweg. Vroeger trok de schipper zijn eigen trekschuit voort, nu zijn er paarden die het werk overnemen. Schepen hebben stoomvermogen gekregen en alles gaat snel, snel. Als zijn voorouders alle veranderingen eens zouden kunnen zien, ze zouden de wereld niet meer herkennen. En wie weet, zo peinst hij, zullen onze nazaten die zeventig of tachtig jaar na ons leven, dat opnieuw denken.

 

Dieuwke

Over Dieuwke is niet zoveel bekend. Ze is huiselijk aangelegd en kundig in het boerenbedrijf. Doeke schrijft dat ze samen op bezoek gaan bij familie of kennissen. Toch gaat Dieuwke niet altijd mee, vooral niet in de winter. In 1842 noteert Doeke op enig moment dat zijn jongere vrouw al twee jaar het erf niet meer af is geweest ‘om de zwakheid van haren gang’. Ze heeft last van jicht en loopt moeilijk. Sinds augustus 1850 heeft ze last van haar linkerarm en van een ‘inwendige ongesteldheid’. Tot het laatst is ze nog dagelijks uit bed en bij volle verstand. Dieuwke overlijdt in de nacht van 25 oktober. Ze is dan 58 jaar oud. Doeke schrijft: 'nimmer zag ik een mensch zoo kalm den geest geven … Eenige weinige uren tevoren hadden wij elkander goeden nacht gewenst, terwijl ik mij op een ander bed had begeven, door het gejammer van mijne dogter gewekt, stond ik in haast voor haar bed en op datzelfde oogenblik gaf zij den geest, en hiermede was de lust tot mijn bedrijf en het leven ook gebluscht!!’

Doeke beschrijft haar als ‘zeer ingetoogen, dog tevens spraakzaam en gul tegen allen die ons bezogten.’ Hij legt uit dat ze ‘nimmer twistte met anderen over kleine of belangrijke dingen.’ Ze had ‘een uitmuntend oordeel en verstand in alle zaken welke ons bedrijf en huislijke omstandigheden betroffen.’ Dieuwke zat nooit stil en was altijd bezig met het naaien en herstellen van kleding. Ze hield toezicht op de huishouding. ‘Zij was de steun en vraagbaak van ons allen, het middenpunt waarop alles rustte en zich bewoog.’

Aandoenlijk is het moment dat de kist zakt. Tussen het graf van Lijsbeth en Dieuwke is plaats voor het graf van Doeke. Twee maanden na haar dood schrijft de 84-jarige Doeke: ‘De lust om te schrijven, heeft mij steeds ontbroken, misschien dat ik eerst in het nieuwjaar de pen weder opvat.’ Toch vervolgt hij zijn dagboek en doet verslag van de prijzen van de eieren en de aardappels.

 

Zijn laatste jaren

Doeke is in zijn laatste jaren het liefst thuis. Vaak leest iemand hem voor uit de krant of een stichtelijk boek. Zijn handschrift gaat achteruit. In december 1852 schrijft hij: ‘Ik ben zeer traag in mijne gewoone aanteekening omdat mijn gezigt zwak is, lezen kan ik niet.’ In mei trouwt zijn dochter Klaaske en haar man Marten Kaastra komt ook op de boerderij meehelpen. Als zijn kleinzoon Doeke hem vanuit Indië een uitgebreide brief stuurt, antwoordt hij met een brief van vier kantjes. Moeilijk leesbaar maar de strekking is glashelder.

In 1855 takelt Doeke verder af. Zijn laatste tand valt uit. De zintuigen zijn ‘als het ware afgewerkt, althans zeer verzwakt.' Toch bezoekt hij nog een vergadering van het Fries Genootschap en van de Brandsociëteit en schrijft hij voort. In het laatste deel van zijn dagboeken noteert hij het grafschrift voor op zijn zerk. Zijn negentigste verjaardag viert hij op 3 april 1856 te midden van al zijn kinderen. De laatste regel die hij op 24 november schrijft, gaat over zijn zoon Lijkle. Drie weken later overlijdt Doeke en wordt hij tussen zijn twee echtgenotes begraven. Later is zijn grafzerk verplaatst naar een plek in de kerk.

 

Doeke krijgt navolging. Ook zijn kleinzoon Doeke Hellema (1828-1907) schrijft geïnspireerd door zijn grootvader een 'levensschets'. Daarin noteert hij bij de geboorte van zijn kleinzoon Duco: 'Zal mijn kleinzoon ooit mijn levensschets met aandacht lezen? Zoals ik de aanteekeningen van mijn Grootvader Doeke Wijgers Hellema gelezen heb, en wel met groote waardering!?'

 

Diens kleinzoon Duco is al 87 jaar als hij in 1979 schrijft: ‘Na lezing van het interessante boek van mijn betovergrootvader Doeke Wijgers Hellema te Wirdum en op aandrang van de kinderen wil ik voor ’t nageslacht enige herinneringen over toestanden uit mijn jonge jaren vermelden.’ 

 

Klik hier voor

  • WAT IS DE LUGT DIE ONZEN DAMPKRING VERVULT?
    een tekst van D.W. Hellema met uitleg over de dampkring, lucht en onweer uit 1793. Wie weet waar de originelen zijn van deze tekst uit 1793?
  • een boekje over Friese namen, geschreven door D.W. Hellema en zijn collega-schoolmeester F. Epkema in 1797. Tresoar
  • de volledige tekst van zijn autobiografie, met daarbij de tekst 'De Stirt Meer'. Origineel in familiebezit. 
  • de volledige tekst van de dertien dagboeken, geschreven tussen 1821 en 1856. Origineel bij Tresoar. 
  • het deel uit de Tegenwoordige staat van Wirdum over de lokale gewoonten en gebruiken in Wirdum in 1823-1824. Origineel bij Tresoar.
  • overgeschreven teksten over de geschiedenis van Wirdum van Nicolaas Epkema en Doeke W. Hellema. Origineel bij Tresoar.
  • het Eibernest - Over ooievaars. Dagboekaantekeningen uit 1824, gepubliceerd in 1929. Tresoar
  • krantenartikel 1834 over oorsprong naam Barrahuis
  • brief aan Wopke Eekhoff 1836 met observaties en gedachten over de Middelzee.
  • brief aan Wopke Eekhoff 1850 over een mogelijk hunebed in Finkega.
  • een brief aan zijn kleinzoon Doeke H Hellema uit 1853
  • een condolancebrief uit 1856 van Wopke Eekhoff namens het Fries Genootschap. Origineel  in familiebezit.
  • een beschrijving van de bijenhouderij van Doeke, zijn zoon Sytze en zijn kleinzoon Doekele.
  • artikel over de oprichting van O.B.A.S. (brandverzekering) in 1815.
  • preek uit 2007 van Hinne Wagenaar over Doeke Wijgers Hellema

<< terug

Petruskerk in Wanswerd

  

Grouw eind 18e eeuw  

 

Sint Martinuskerk Wirdum 

  

Handschrift van zijn eerste echtgenote. Als tienjarige schreef Lijsbeth Hendriks anno 1777 met de tekst van Psalm 27: ' mijn vader ende mijne moeder hebben mij verlaten maar de heere zal mij aannemen'

(erfgoed-fundaasje, Leeuwarden)

 

In dit huis aan de Greate Buorren, Wirdum werd tot 1889 de administratie van de brandverzekering OBAS verzorgd door Wijger Hellema, de oudste zoon van Doeke Wijgers Hellema. GHet geld werd bewaard in een staande Friese klok. Pas in 1888 werd een kluis aangeschaft.

 

Wijger Doekes Hellema, zoon van Doeke en Lijsbeth

 

WDH - Deze zegelstempel van zoon Wijger Doekes Hellema is gevonden door fam. Jongbloed. Het lag in de klei op hun erf. Fam. Jongbloed was tot 2015 eigenaar van de boerderij van Doeke Wijgers Hellema (Kempenaersreed 2, Wirdum) en hebben het de naam 'Hellema Sate' gegeven. 

Qua datering heeft Wijger de stempel mogelijk gekregen toen hij 18-19 jaar oud als boekhouder werd aangesteld bij de OBAS. Misschien verloor hij de stempel op het gemak waarna het als mest op het land werd gebracht...

 

Jetske Ottes Idzerda, echtgenote van Wijger Doekes Hellema 

 

Terugblik in Leeuwarder nieuwsblad 1937 over 'vroegere schooltoestanden in Friesland, 12. Wirdum'. 

'Een rang heeft hij niet gehaald al volgde hij ook de nieuwe leerwijze. Hij stond bekend als een bekwaam onderwijzer en organist. '

 

ds. Hendrik Hellema, zoon van Doeke

en Lijsbeth met zijn vrouw Magdelt Beekhuis

   

Lepel van zijn tweede vrouw Dieuwke Klazes Nicolai 1792-1850

(Erfgoed Fundaasje, Leeuwarden)

 

Overstromingsgebied 1825

  

Tekst die Doeke voor zijn grafzerk in zijn dagboek noteerde.