Brief aan grootouders

In 1872 stuurt de elfjarige Gerrit Foppe Hellema een brief aan zijn grootouders in Achlum.

 

Nieuwe Diep 2 Jan. 72,

Lieve Grootouders!

 

Ik bedank u wel, lieve Grootpa, dat gij zoo een langen brief geschreven hebt, en daarom zal ik hem ook maar beantwoorden hetwelk tegelijk een nieuwjaar brief is.

Ik wensch u allen geluk met dezen dag en ik hoop dat ik nog dikwijls die wensch aan u mag schrijven; ook hoop ik dat gij nog lang gezond mag blijven en dat wij nog dikwijls bij u in Friesland mogen komen.

Ook bedank ik u wel lieve Grootouders en Tantes, voor al het moois en lekkers wat gij ons gestuurd hebt, voor het Bijbelsch almanak, voor het taai en vooral voor de letters, waarvan wij alle Zondagen een stukje nemen.

Tegenwoordig ontstaat hier nog dikwijls brand, want er is laatst een schip verbrand, dat in de haven lag; men bemerkte het eerst toen de brand niet meer gebluscht kon worden, telkens wanneer men een luik open deed, sloeg de rook er uit; daarna werd het de haven uitgesleept, waarna men het buiten de haven vastlegde. Twee dagen heeft dat schip gebrand en het was vooral ’s avonds mooi in donker, wanneer de vlammen overal heengingen. De kapitein was op reis naar Amsterdam en het scheepsvolk is gered. Het was wel jammer dat het verbrandde want het was een geheel nieuw schip en zou den volgenden morgen naar Oost-Indië vertrekken.

Ook zijn er vele huizen afgebrand, zooals aan de Binnenhaven in het huis van een loodgieter dat bij ongeluk afgebrand is; niet lang geleden is er een horlogemakerswinkel afgebrand, men zegt dat hij zijn huis zelf in de brand gestoken heeft en daarom is hij gevangen genomen; hij had zijn huis in verschillende assurantiën voor 1700 gulden geassureerd en daarom heeft hij het zeker gedaan. Er is ook brand in den Polder en in Koegras geweest.

Bij al die branden waren er telkens dadelijk vele brandspuiten bij, die den brand spoedig meester waren.

Ik heb tegenwoordig vacantie en ik heb nu al al mijn werk af op 3 sommen na, doch het is jammer dat ik dezen vrije tijd niet schaatsrijden kan, waarna ik zoo erg verlang; bij u is het zeker ook nog geen ijs, want anders had gij het ons wel geschreven. Ik dank Grootpa wel voor de filicitatie en zal u eens zeggen wat ik al gekregen heb, namelijk een mooien wandelstok, een bordje met kop en schotel, een boek, en een prachtig groote atlas en nog andere dingen. Op St. Nikolaas heb ik ook wat gekregen, hoewel ik dacht dat ik niets zou krijgen, want ik zoowat van alles, en toch kreeg ik aardig wat; een loterij spel was er ook bij en daarmede spelen wij alle avonden, en ik heb ook zoo’n groote taaipop gekregen dat ik nog de helft niet op heb, hoewel ik alle dagen een stuk afneem.

Nu lieve Grootpa zal ik maar eindigen, want ik moet nog een anderen brief schrijven, daarom verzoek ik u de complimenten aan de Tantes te doen van

Uw liefhebbende kleinzoon 

G. F. Hellema