Preek uit 2007 van Hinne Wagenaar, toen predikant in het Friese dorp Wirdum

Oorspronkelijke versie in het Fries

Onderstaand de preek vertaald naar het Nederlands

 

Lieve mensen, goedemorgen!

Het is vandaag een beetje anders. In het kader van de Open Monumentendag van gisteren hebben we vandaag een speciale Doeke Hellema dag. Doeke Wijgers Hellema was hier vele jaren koster, organist, zanger, lezer, en kerkmeester. Bij zijn overlijden in 1856 werd hij hier begraven voor de kerkdeur. Tijdens de restauratie van 1981 is zijn zerk hier in de kerk komen liggen.

 

Wij doen het vanochtend iets anders. De mannen en de vrouwen zitten apart. Zo ging dat in die tijden. Ook de liturgie was totaal anders. Vandaag krijg je daar een deel van. Maar wij doen het niet helemaal zoals toen. Dan wordt het te veel een toneelstuk. Dat is niet de bedoeling. We hebben een kerkdienst die gekenmerkt wordt door Doeke Hellema en zijn tijd, maar wij zijn hier bijeen gekomen om samen te zingen, bidden en luisteren naar het Woord van God.

In deze dienst spreek ik Fries. De teksten uit die tijd zullen in het (ouderwets) Nederlands hebben geklonken. Bijvoorbeeld de Bijbellezing uit de Statenvertaling en enkele Psalmen uit de berijming van 1773.

 

Wij zingen als openingspsalm Ps. 90: 1, 2 uit ons gewone liedboek. Dat is de psalm over de generaties die komen en gaan. Indien mogelijk doen we dat staand. Nogmaals een goede dienst gewenst.

 

Zondag 9 september 2007

12e zondag van de zomer

"Doeke Hellema Preek"

(naar aanleiding van de Open Monumentendag op 8 september 2007)

 

Kerk van Christus,

beste mensen,

 

Deze kerk is een lichaam

Deze kerk heeft een ziel

Deze kerk leeft

 

Generaties gaan, generaties komen

De zon komt op en de zon gaat onder

De wind is zuid en draait noordwaarts

en na zich af te wenden, blaast hij weer terug

Alle wateren stromen naar de zee

maar de zee raakt nooit vol

Het water blijft maar stromen door de Wirdumervaart.

 

Deze kerk, dit gebouw van hout en steen

midden in het dorp, op het hoogste punt

doet al bijna 1000 jaar dienst

in goede tijden en in slechte tijden

in tijden van rijkdom en in tijden van armoede.

in tijden van oorlog en in tijden van vrede

in tijden van ziekte en in tijden van gezondheid

 

De kinderen zijn hier gedoopt

hier zijn mensen met elkaar verbonden

hier worden de mensen begraven in de put van de aarde.

 

Dan voelen we ons zo klein

zoals we hier vandaag staan

aan het einde van een lange geschiedenis

en het begin van een onzekere toekomst.

(Vrij naar Prediker 1 en Stef Bos, Nooit zo klein geweest)

 

Beste mensen,

We staan in een lange rij van geslachten zoals we vandaag op deze manier naar de kerk komen. Als wij hier luisteren naar de woorden uit de Bijbel, als we samen bidden en zingen. In die lange rij was ook Doeke Wijgers Hellema aanwezig. Sterker nog, hij staat nog steeds heel dicht bij ons, gezien de lange geschiedenis van de kerk in dit dorp. Afgelopen 17 december (dus in 2006) was het 150 jaar geleden dat hij stierf. Maar je kunt het ook anders zeggen. Over acht jaar (in 2016) mogen we zijn 250ste verjaardag vieren. Dat is een verschil van bijna 100 jaar terwijl Doeke Wijgers Hellema 90 jaar oud is geworden.

De jaartallen kun je zien op het briefje dat op de bank ligt. Nu krijg je vandaag geen geschiedenisles, maar ik werd eraan herinnerd dat ik er rekening mee moest houden dan niet iedereen de jaartallen kent. Daarom een tijdsbalk als ondersteuning.

Deze tijdlijn begint waar de middeleeuwen ophouden. In de vroege middeleeuwen kwamen de munten met het evangelie naar de Friese landen toe. Hier in ons Fryslân kreeg de kerk pas tussen 750 en 850 voet aan de grond. De eerste houten kerk stond hier zeker vóór het jaar 1000. Maar het begin van deze kerk zoals we die nu zien moet uit de elfde/twaalfde eeuw zijn. Het dorp was nog klein en de Middelzee was dichtbij. En dus de dreiging van de zee!

 

In deze tijd was er alleen de moederkerk, de Rooms-Katholieke Kerk. De geestelijken waren priesters die, hoe goed of slecht ze ook waren, de mis in het Latijn opdroegen. De kerkhervorming, de Reformatie, kwam in de 16e eeuw. Hier in Wirdum kwam de eerste predikant in 1584. Ds. Vincent Plekker bleef tot mei 1614. Toen brak de tijd aan van de Synode van Dordrecht (1618/19) en werd de Bijbel in het Nederlands vertaald. In 1637 verscheen de Statenvertaling (die we vandaag hoorden). Dat was wat! In de tijd van Doeke Hellema werd de Statenvertaling nog steeds gebruikt. Helaas bestond er geen Friese Bijbel, maar Doeke Hellema was er absoluut voorstander van. Hij was immers lid van het 'Friese Genootschap voor Geschiedenis, Oudheid en Taalkennis'. En hij werd ook gevraagd als lid van het later opgerichte Friestalige 'Vereniging voor Friese Taal- en Schriftkennis'. Het werd opgericht in 1844. Hellema schrijft dat het voor hem heel belangrijk is, maar dat hij zich te oud voelt. Hij is al 78 jaar oud.

 

Sinds de Reformatie zongen de mensen uit de Psalmen van Datheen. In 1773, dus in de jonge jaren van Doeke Hellema, verscheen een nieuwe psalmberijming. Deze nieuwe berijming werd door de overheid ingevoerd (de kerk was immers nog steeds een staatskerk). Dat zorgde voor protest. Toch was deze berijming een grote stap voorwaarts en men was er later zeer tevreden mee. Zo zie je maar weer: er is niets nieuws onder de zon, zoals de Prediker zegt.

In deze nieuwe psalmbewerking stonden ook enkele gezangen die bijbels genoeg waren om gezongen te worden. Het ging over de lofprijzing van Maria, van Zacharias en van Simeon. En ook bijvoorbeeld het 'Onze Vader' en 'de tien geboden van de Heer'. We zongen dit laatste omdat het op een manier is die we kennen. 'De Tien Geboden' zijn eigenlijk geschreven op de manier van Psalm 140. En tot op de dag van vandaag gebruiken we de Psalmmelodieën nog steeds. Vroeger zong men aritmisch (dus alle noten waren even lang), tegenwoordig is dat veranderd. Maar de manier waarop is nog steeds dezelfde als uit de tijd van de Reformatie.

 

Doeke Wijgers Hellema woonde het grootste deel van zijn leven in deze hervormde kerkgemeente, die toen nog gereformeerd heette. Pas later werden dit namen van verschillende kerken. Aan het einde van zijn leven werd hij geconfronteerd met afscheidingen en conflicten in zijn geliefde kerk. Doeke Hellema zou nooit naar een andere kerk gaan, zoals hij schrijft in zijn 'Levensgeschiedenis'. Maar hij gaf niet om de juiste leer die in de kringen werd onderwezen.

 

Later ontstond hier de Christelijk Gereformeerde en Gereformeerde kerk. Doeke Hellema heeft het verdeelde dorp van de tweede helft van de 19e en 20e eeuw niet meegemaakt. We hebben 150 jaar verdeeldheid en strijd achter de rug. We zijn er trots op dat we sinds 2005 weer samen zijn als één kerk in Wirdum. Niet precies zoals vóór de tijd van Doeke Hellema. We zijn (hopen we) door de geschiedenis heen wijzer geworden.

 

Het was toen geen gemakkelijke tijd. Als je de aantekeningen van Doeke Hellema leest (Kroniek van een Friese boer: de aantekeningen van Doeke Wijgers Hellema in Wirdum), raak je al spoedig in de ban van de gevaren, de ziekten en de moeilijke tijden. Ik wil u één voorbeeld geven, namelijk de zware overstroming van februari 1825. Deze overstroming veroorzaakte grote schade in Friesland.

Doeke Hellema schrijft in zijn aantekeningen (16 februari 1825) 'Omdat het weer een stralende en prachtige zon was, gingen mijn zoon en ik samen met een bediende naar de Wirdumtorens; vanwaar we een tafereel aanschouwden dat de schrijver nog nooit had gezien, omdat overal waar je keek water was, in het noordoosten en oosten richting de bossen, weerkaatste het Gantsche-oppervlak als helder glas van oost naar west, vooral van de van zuidoost naar zuidwest zover het oog kon zien niets anders dan water, het hele oppervlak leek op een besneeuwd veld, waar de plaatsen en gebouwen zich als vlekken verspreidden... Alles ging verloren in de omvang van de watermassa' (25)

 

Gedicht van E. De Haan                (voorgelezen door Sjoerd Boonstra)

Een blik op den watervloed          

Van den Wirdumer toren, den 12 Febr. 1825

 

Ja vaak beklom ik deze spits, om de Natuur te aanschouwen;

’k Zag dan rond om mij grazig vee, en welige landdouwen;

’k Zag dan Natuur in volle pracht!-

’k Zag wondren van Gods liefd’ en macht!-

En voeld’ mij vaak gestemd, des Scheppers lof te ontvouwen.

 

Nu zie ik van dezelfde spits, zoo ver mijn oog kan weiden,

Het schrikverwekkend element, zich overal verspreiden –

                               Een on af zienbren Oceaan,

Die dam en dijk dreigt door te slaan!

En door de Almagt slechts te keeren en te leiden.

 

Ja, hier op deze hooge spits! -  Hier zie ‘k Gods Alvermogen!

Wie wordt niet door dit grootsch gezigt getroffen, - diep bewogen!

’t Is alles slechts een waterplas!

Een spiegel als van helder glas!

Een schitterende glans verblindt schier ieders oogen!-

                                                                              

De woningen van mensch en vee, die bijna ’t oog ontglippen,

Vertoonen zich voor ’t starend oog op ’t oppervlak als – stippen;

Met eerbied en bewondering,

Aanbidding, vrees, bekommering,

Beschouw ik dit toneel, – ‘k zie zee, en bank en klippen!

                                                                              

Ja, wist men niet hoe hoog de nood bij velen is gerezen!

En had men voor den geest gevaar of onheil meer te vreezen;

Dan zag ik met een kalm gemoed,

Deez’ onafzienbren watervloed,

Waarop de Grootheid Gods zoo zichtbaar is te lezen!

                                                                              

Maar ach, hoe velen zijn er niet, die thans om redding zuchten;

Die voor ’t vernielend element, beroofd van alles, vlugten;

Men hoort van jamren overal!

De dood waart rond op veld en stal!

Alomme hoort men niets, dan vreeslijke geruchten!

                                                              

Waarom o God! waarom… maar neen! ’t betaamt ons niet te klagen,

Gering is ’t onheil dat hier treft – en valt nog ligt te dragen –

Terwijl men gindsch in kommer zit;

                               Den Hemel staâg om uitkomst bidt,

Schenkt God ons veiligheid, bevrijdt ons van plagen.

                                                                              

Wel aan! nu graag een traan gedroogd van hen die bitter treuren;

Nu alle krachten ingespand, om lijdende op te beuren.

O! ’t is zoo zalig voor het hart,

Te leenigen der droeven smart!

’t Is zelfs voor lijders troost, te zien dat w’ om hen treuren.

                                                                              

De toekomst!... dan wie zegt ons die? Zij ligt voor ons verborgen.

Welligt rijst uit deez’ donkren nacht, welhaast een blijde morgen.

Of zien wij nog die scheemering niet,

Geen enklen lichtstraal in ’t verschiet –

Geen nood! De Almagt leeft!- Hij zal als vader zorgen!

 

E. de Haan.

 

Tussenzang: Psalm 69:1

 

Kerk van Christus, Beste mensen,

Nu dacht je dat de preek afgelopen was, maar dat is niet zo. In die tijd was de dienst eigenlijk één grote preek met een gebed en een lied vóór de preek en een gebed en een lied na de preek. Een tussenzang kon de slaap van de mensen weer wat verstoren. Sommige mensen bleven ook een tijdje staan om het bloed weer op gang te krijgen en de zoete slaap wat te laten vervagen.

 

Ik zal het niet te lang meer maken. Doeke Hellema leefde in een wrede tijd. In het gedicht van schoolmeester de Haan krijg je een kleine indruk van hoe mensen worstelden met dood en verderf. Natuurlijk wisten ze van de klacht tegen God 'Waarom God, oh waarom?', maar meteen daarbovenop het vertrouwen: 'De Almagt leeft! Hij zal zorgen als een vader!

Maar de tijden waren wreed. Hellema schrijft in zijn aantekeningen over de overstroming; over de strenge winters ('veel doden onder oude mensen'); over de verschrikkelijke armoede en het grote belang van de diaconie, waarover hij keer op keer schrijft; over de epidemie in 1826 toen hij zelf vier weken ernstig ziek in bed lag; over vrouwen die stierven tijdens de bevalling; maar ook van een vrouw die drie keer niet trouwde omdat haar vrijers omkwamen (twee van hen verdronken); over hoe het hooi op het land lag te rotten; over in beslag genomen vee dat omkwam; over de cholera en de pest; over hoe mensen in Leeuwarden werden opgehangen, maar Hellema gaat daar niet heen. Hij heeft het al zo vaak gezien...

 

In die tijd wisten mensen hoe snel het leven kan veranderen, hoe afhankelijk wij mensen zijn; hoe kwetsbaar ons leven is. Op andere plaatsen in de wereld is dit nog steeds aan de orde van de dag. Maar we hebben het zo goed dat we denken dat we recht hebben op rijkdom, gezondheid en comfort. En toch is het niet zo!

 

Doeke Hellema had het in vergelijking met veel mensen, heel goed. Hij was een rijk man met vele functies. Zijn vrouw boerde. Hij was een schoolmeester, koster, organist, zanger en later vooral ontvanger van de belastingen. Hij trok veel macht en invloed naar zich toe. Niet iedereen zal dat hebben kunnen waarderen. Hij had het niet slecht vergeleken met anderen. Hij was een man van invloed. Maar hij kende ook de pijn en tegenslag toen hij bijvoorbeeld zijn eerste vrouw verloor. En een kind dat omkwam bij een ongeluk met de kachel. En hoe hartverscheurend is het als hij schrijft over het overlijden van zijn tweede vrouw in 1850. ‘Op het oogenblik dat mijne vrouw den geest gaf, was hiermede de lust tot mijn bedrijf en het leven ook gebluscht!! Ik gedenk nog het zoo treurig verlies, heden met droefheid! In alle mijne verwachtingen zoo teleurgesteld... Zelfs de lust tot schrijven heeft mij ontbroken’.

Deze man had veel meegemaakt, had alle privileges van het leven: werk en respect, passie en liefde, rijkdom en veel kinderen. Meer privileges dan anderen. En toch valt het leven hem zwaar. Hoewel hij alles heeft gehad, staat hij aan het einde van zijn leven nog steeds met lege handen. En hij weet dat iemand geen leven kan opbouwen op basis van rijkdom en prestige. Dat geeft geen vaste grond! Daarom eindigt hij zijn autobiografie (Korte Schets of Levensgeschiedenis) met de woorden van de Prediker:

"Daarom zal van alle aardse genoegens, van alle aardse genoegens, rijkdommen, eer en respect die deel uitmaken van ons leven tijdens het leven, zal dit de slotsom zijn:

IJDELHEID DER IJDELHEDEN, HET IS AL IJDELHEID.

 

Ik wil deze preek graag eindigen zoals ik begon.

 

Deze kerk is een lichaam

Deze kerk heeft een ziel

Deze kerk leeft

 

Generaties gaan, generaties komen

De zon komt op en de zon gaat onder

De wind is zuid en draait noordwaarts

en terwijl hij zich afwendt, blaast hij terug

Alle stromen stromen naar de zee

maar de zee is nooit vol

Het water blijft maar door de Wirdumervaart stromen.

 

Hier wordt het geheim van God onthuld

in woord en sacrament

door de priester bij het altaar

door de pastoor op de kansel

door de lezer achter het bord

hier klonk de boodschap

in het Latijn, de taal van de kerk

in het Nederlands, de taal van de Statenvertaling

in het Fries, de taal van het volk.

 

Hier zijn de mensen op hun knieën gegaan

hier huilen de mensen

hier hebben de mensen onderwijs ontvangen

hier schreven en zongen de mensen

hier hebben mensen troost gevonden, maar ook een zoete slaap

hier vochten de mensen elkaar de deur uit

 

Maar hier in deze kerk was er vooral ruimte

voor de wet en voor het evangelie

voor vergeving en voor troost

voor stilte en voor rust

voor gerechtigheid en voor vrede

voor het hart en voor de verlossing

voor de tederheid van de ziel

voor geluk en voor genade

 

laat het zo blijven...

 

Dan voelen we ons zo klein

zoals we hier vandaag staan

aan het einde van een lange geschiedenis

en het begin van een nieuwe toekomst.

 

 

Amen.