Jacob van Bosveld -1762 EN

ANNA MARIA VAN DINTER 1696-1747

  • Jacob van Bosveld is overleden op 29 juli 1762 op Curaçao. 
  • Anna Maria van Dinter is gedoopt 30 november 1696 in Amsterdam en overleden 31 aug 1747 in Breda.
  • Zijn ouders zijn onbekend. Haar ouders zijn Jan van Dinter en Susanna Minuiet.
  • Jacob van Bosveld en Anna Maria van Dinter gaan in ondertrouw op 11 juni 1734
  • Ze krijgen twee dochters: Susanna Maria 1735-1810 en Jacoba Johanna ? - 1741

Over Jacob van Bosveld

Waar Jacobs wieg stond, is onbekend. Waarschijnlijk is hij familie van Adriaan van Bosvelt, Burgemeester van Haarlem en van Jacob Gool van Bosvelt uit Beverwijk, baljuw van den landen van Blois. 

Jacob zit bij de cavalerie in dienst van het Staatse leger. Dit beroepsleger bestond in vredestijd uit 40-50 duizend man. Ze waren gelegerd in vestingen en in versterkte steden. Het eerste bericht over Jacob van Bosveld verschijnt in de Haagse krant van 22 december 1730. In het regiment te paard van de luitenant generaal van Cralingen is ‘den Vaendrig Jacob van Bosvelt tot Cornet’ aangesteld. In 1733 krijgt hij een legaat uit de erfenis van Jacob Gool van Bosvelt: een luxe rijtuigje, twee ‘beste swarte bonte paarden’ en een arrenslee met tuig. 

 

Over Anna Maria van Dinter

Anna Maria is de dochter van de Amsterdamse koopman Jan van Dinter en Susanna Minuiet. Haar overgrootvader Jan van Dinter liet in 1625 op de Keizersgracht het koopmanshuis 'De Drie Bellen', ook wel genoemd ‘Het Dubbele Anker’ bouwen om te gebruiken als zeepziederij en pakhuis. De zeepziederij stond op de plek van de huidige Keizersgracht 8. Een eindje verder in hetzelfde blok staan nog steeds de toen gebouwde drie Groenlandse pakhuizen. De Amsterdamse zeepindustrie deed goede zaken. Het bedrijf ging over naar de vader van Anna Maria. De familie Minuiet van moeders kant is eveneens vermogend. Haar grootouders Minuiet-Pieman waren mede-eigenaar van verschillende korenmolens in Amsterdam zoals de Gooijer, de Bull en De Groene Molen en ook het pand Herengracht 532.
Deze animatie geeft een inkijkje in het snel groeiende Amsterdam in de tijd van haar ouders en grootouders. De Gouden Eeuw heeft de Amsterdamse families van Dinter en Minuiet voorspoed gebracht. Toch gaf dat geen bescherming tegen verdriet. Zo kregen haar grootouders vijf keer een dochter met de naam Susanna. De laatste bleef leven en dat was de moeder van Anna Maria. 

Anna Maria op haar beurt verliest haar ouders al op jonge leeftijd. Haar vader toen ze nog een kleuter is en haar moeder vijf jaar later, enkele maanden nadat moeder een tweede huwelijk met Tieleman Roosterman heeft gesloten. Deze man speelde al eerder een grote rol in hun zeepziederij en het was niet ongebruikelijk dat een weduwe met degene trouwde die het bedrijf kende en kon voortzetten.

 

Als Anna Maria een jaar of dertien is, erft ze met haar broer het hoekhuis aan de Herengracht nummer 532 van hun tante Anna Minuiet.

Al eerder, toen haar moeder overleed, erfde ze een aandeel van het pand Reguliersgracht 2. Het staat tegen het pand Herengracht 532 aan.

Als Anna Maria 23 jaar oud is, verkopen broer en zus de Reguliersgracht 2 voor 6.700 gulden. Het stelt Anna Maria in staat om op de Herengracht 532 haar broer uit te kopen. Ze moet een aantrekkelijke partij zijn geweest, toch zal ze pas op haar 37e een huwelijk sluiten.

 

Anna Maria groeit op met haar broer Jan en hun nieuwe stiefvader. Hoe de onderlinge verhoudingen waren, wordt niet helemaal duidelijk. Oude akten duiden op een ingewikkelde relatie. Haar 19-jarige broer is op enig moment ernstig ziek en maakt zijn testament op. Erfgenaam is niet zijn zus maar hun stiefvader die volledig zeggenschap over het bedrijf houdt. Jan herstelt echter  en trouwt op zijn 21e.

In 1727 overlijdt hun stiefvader Tieleman Roosterman. Drie dagen later stellen Jan en Anna Maria op 3 november 1727 een akte op. Niemand heeft zich nog gemeld als zijn erfgenaam. Ze willen zijn lichaam wel begraven maar ‘zonder zich daaromme in zijn boedel in te laten' en protesteren bij deze om zich als erfgenaam te gedragen. Vreemd. Kennelijk melden zich de zussen van Tieleman. Nog geen maand later zijn alle goederen van de familie Roosterman en nog twee obligaties geretourneerd aan de zussen. 

Op enig moment verhuist Anna Maria naar de vestingstad Naarden waar ze een 'aanzienlijk' huis huurt. Haar aangetrouwde oom Raymond Buyk is burgemeester van Naarden. 

 

Militair huwelijk in de 18e eeuw

Het is niet bekend hoe Jacob en Anna Maria elkaar hebben leren kennen. Ten tijde van hun huwelijk is Jacob cornet te paard in een regiment dat gelegerd is in Kampen. Het huwelijk wordt gesloten op 27 mei 1734 in Naarden. Anna Maria is 37 jaar, zijn leeftijd is onbekend. 

In december van dat jaar zijn Anna Maria en haar broer Jan nog bij de notaris. Ze zijn 'ieder voor de helft eigenaar van seepziederije de Drie Vergulde bellen'. Anna Maria had 'versogt omme de boeken van de zeeperij te willen nasien.' Het doel is om een juiste balans op te stellen voor 31 aug 1731. De notaris heeft de ontvangen balans kennelijk bekeken en akkoord gevonden. Haar broer is haar nog 7.922 gulden schuldig en belooft deze uit te betalen na verkoop van het huis, pakhuis en zeepziederij. 

Niet lang na het huwelijk volgt de geboorte van hun dochter Susanna Maria. Het meisje wordt op 23 februari 1735 in Naarden gedoopt. 

 

Jacob van Bosveld en Anna Maria van Dinter zijn geboren aan het einde van de Gouden Eeuw. De Republiek is dan geen wereldmacht meer en de rol van de VOC neemt af. Na het tekenen van de vrede van Utrecht in 1713 volgt een lange periode zonder grote conflicten. Nederland heeft echter een grote staatsschuld en een beperkt budget voor een staatsleger. Het leven in garnizoensdienst verloopt betrekkelijk rustig.

De conflicten in Europa beginnen in 1740 na de dood van keizer Karel VI. Zijn dochter Maria Theresia wordt keizerin van het Habsburgse Oostenrijk maar deze opvolging wordt betwist. Frankrijk, Pruisen en Spanje staan in dit conflict tegenover Oostenrijk, Engeland en de Nederlandse Republiek.

 

Jacob doet dat jaar aan bijscholing want hij tekent in op het Groot Militair Woordenboek met daarin alle informatie over 'pligten en devoiren'. Op 1 augustus 1741 wordt hij aangesteld bij de cavalerie in het Regiment van Jacob Schültz van Hagen in de barrièrestad Breda.

Er is kennelijk nog een dochter geboren. Hoe lang ze geleefd heeft, wordt niet duidelijk maar op 16 november 1741 is in Breda ‘het kind Jacoba Johanna van de heer luijtenant Bosveld’ gestorven. Tijdens de begrafenis wordt de klok vijf keer geluid.

In 1743 stelt Jacob iemand aan om zijn huis in Beverwijk te verkopen. Waarschijnlijk liggen daar zijn roots.

 

Voogdij en veldtocht

Het jaar 1744 begint met een oorlogsverklaring van Frankrijk aan Engeland. Nederland is volgens verdragen verplicht manschappen naar Engeland te sturen. Daarop dreigen de Fransen om de barrièresteden in de Zuidelijke Nederlanden aan te pakken. Jacob zit bij het regiment van Schulz van Hagen. Dit regiment staat in augustus 1744 met zwaar bewapende caveleriesoldaten opgesteld bij Estaimbourg, dicht bij de Franse grens. Dat zou kunnen kloppen want Jacob staat volgens zijn testament in de zomer van 1744 'gereed om naar het veldt te moeten trekken'. Dat zal waarschijnlijk Estaimbourg zijn geweest. Het leidt tot niets want de Engelse, Nederlandse en Oostenrijkse troepen komen niet tot een gezamenlijk plan en de vestingsteden in de Zuidelijke Nederlanden capituleren voor de Fransen.

Omdat Jacob naar 'het veld moet', stellen Jacob en Anna Maria een akte op  om de voogdij over hun 10-jarige dochter te regelen. De bevriende notaris Jacob de Bruijn wordt aangewezen als toeziend voogd, mocht Jacob iets overkomen. Ze realiseren zich dat zij ook beiden kunnen overlijden. In dat geval moet Jacob de Bruijn hun kind een liefdevol, christelijk en goed huis bieden. Hij moet het sterfhuis verzegelen, en de minderjarige dogter opnemen en verzorgen, overeenkomstig haar staat en vermogen. Liefde voor hun kind spreekt uit de volgende regels: 'Alle juweelen en paerlen, goudt en zilverwerk en 't Linnen dat tot onsen lijven heeft behoort; zal moeten bewaart voor onze dogter omme het zelve van tijdt tot tijdt haar te geven.' 

 

Samen naar Engeland

In de zomer van 1745 doet de Schotse troonpretendent Karel Eduard Stuart bijgenaamd ‘Bonnie Prince Charlie’ een poging de Britse troon voor de familie Stuart te heroveren. Hij krijgt hulp van de Fransen, de Ieren en van Schotse clans. Nederland is verplicht om hun Engelse bondgenoten van dienst te zijn en ze sturen acht bataljons naar Engeland. Jacob van Bosveld wordt voor deze missie op 17 september 1745 door de Raad van State aangesteld als wagenmeester, dat is iemand die de logistiek regelt. Hij krijgt de functie van luitenant-kwartiermeester-generaal. Anna Maria hun 10-jarige dochter Susanna gaan met hem mee naar Engeland.

 

Vlak voor hun vertrek stellen ze op 8 aktober 1745 in hun woonplaats Breda een testament op voor het geval zij ‘beijde nevens onze lieve dogter daar quamen te sterven’. Er staat in dat ze 'reijsveerdig staande om na Engelandt te vertrekken, en niet weten wat gods besluijt over ons mogte zijn.' In geval van overlijden gaat het vermogen naar drie vrouwen uit de kring van Anna Maria: erfgenaam is een tante, de legaten zijn bestemd voor een vriendin uit Leiden (3000 gulden) en een jonger nichtje (2000 gulden). Notaris Jacob de Bruijn uit Breda moet alles regelen. Waarschijnlijk is hij een vriend en vertrouwenspersoon van Jacob en Anna Maria.

 

Het kwam toen vaker voor dat Staatse officieren en soldaten werden vergezeld door hun echtgenote, soms ook hun kinderen. Prof. Han Leune mailde: ‘Het moet voor Jacob van Bosveld verre van eenvoudig zijn geweest om in Engeland als kwartiermeester te functioneren. Hij had te maken met bittere kou, onbekend terrein, onbegaanbare wegen.’ Voor Anna Maria en dochter Susanna zal het toch ook geen pretje zijn geweest.

 

De verscheping van de troepen vindt plaats tussen september en november vanaf Hellevoetsluis. Ze komen in verschillende Engelse havens aan. De bataljons komen in Doncaster samen en marcheren samen naar Newcastle. Een mars van negen dagen in de winterkou over modderige onbegaanbare wegen. Het doel is om samen met de Britse troepen verder te gaan naar de Schotse grens. Dan komen ze erachter dat de tegenstander hen al heeft gepasseerd op weg naar het Zuiden en de stad Carlisle heeft ingenomen. Op 27 november marcheren de Staatse en Engelse troepen tevergeefs naar Carlisle en op 2 december keren ze terug naar Newcastle. Op 7 december marcheren ze zuidelijke richting Wakefield. Daar aangekomen blijkt de tegenstander hen al drie tot vier dagmarsen voorbij te zijn. Inhalen is niet meer mogelijk. De troepen mogen uitrusten en op 22 december gaan ze terug naar Newcastle waar ze een week later aankomen. Al met al hebben ze vijfhonderd kilometer afgelegd in twee maanden tijd. De Staatse troepen hebben veel ontberingen doorstaan maar de vijand nauwelijks gezien.

 

Omdat er veel zieken zijn, wordt er een schip als hospitaal ingericht. Een groep van 158 achtergebleven zieken vertrekt onder begeleiding van een aantal artsen en 'een kwartiermeester'. Misschien is dat Jacob geweest. Ze komen 27 juni 1746 aan in Hellevoetsluis.

De Britten versloegen hun tegenstander Bonnie Prince Charlie uiteindelijk zelf op 16 april 1746 in de moerassen van het Schotse Culloden. Bonnie vluchtte naar Frankrijk. Het Schotse volksliedje ‘My Bonnie lies over the Ocean' verwijst waarschijnlijk naar hem. 

Op 1 juni 1747 volgt promotie en Jacob wordt aangesteld als ritmeester in het regiment van Lintelo dat garnizoen houdt in Nijmegen. 

 

Overlijden Anna Maria

Twee maanden na zijn aanstelling komt er een einde aan hun huwelijk als op 31 augustus 1747 Anna Maria van Dinter overlijdt. Het staat vermeld in de kerkboeken van de Grote Kerk in Breda. Haar lichaam wordt naar Amsterdam overgebracht waar ze is begraven in de Oude Kerk, net als haar moeder en niet in het familiegraf van Dinter in de Westerkerk. 

Jacob blijft achter met hun 12-jarige dochter. Niet veel later legt Jacob opnieuw vast wie de belangen van zijn dochter moet behartigen mocht hem iets overkomen. Hij sluit uitdrukkelijk de gebruikelijke wees- en militaire instanties uit.

 

Vrede en liefdesperikelen

De onderhandelingen tussen Frankrijk, Spanje, Engeland en de Republiek leiden op 18 oktober 1748 tot een vredesverdrag. In deze rustigere tijden staat op 22 oktober 1751 in de krant dat Jacob van Bosveld een eigen compagnie krijgt in het Regiment Cavalerie van den Generaal Prins van Birkenfeld. Een compagnie omvat 45 tot 100 ruiters. Een ritmeester is verantwoordelijk voor het voortbestaan van zijn compagnie. Desertie komt bij de ruiterij weinig voor want de kans om te sneuvelen is voor ruiters veel kleiner dan voor soldaten. De vervanging van kreupele, zieke of dode paarden is kostbaar. Een ruiter is zelf medeverantwoordelijk voor de aanschaf van een nieuw paard.

 

Een jaar of vijf na de dood van Anna Maria is Jacob van plan opnieuw in het huwelijk treden. Hij verlooft zich met de zeer vermogende Judith Petronella Engelbertz uit Nijmegen, weduwe met vier minderjarige kinderen. Zij verbreekt echter haar huwelijksbelofte. Jacob roept 27 febr. 1752 hulp van het provincicale hof in om haar te dwingen haar gelofte gestand te doen. 

Ze ontkent haar gelofte niet maar beroept zich op juridische vormfouten. Er volgte een strijd waarbij beide partijen gerechtelijke stukken uitwisselen. Een jaar later zou de zaak voorkomen maar de onwillige weduwe overhandigt op 30 mei een brief met steun van de Prinses van Oranje, Gouvernante, wiens hulp ze heeft ingeroepen. In november schrijft ze zelf een brief en verklaart de raad als niet bevoegd. Een manier die ze eerder heeft ingezet bij juridische conflikten. Het leidt voor Jacob allemaal tot niets.

Bron: GELRE, Vereeniging tot Beoefening van Geldersche Geschiedenis, Oudheidkunde en Recht, Bijdragen en mededeelingen deel 2, Arnhem, P Gouda Quint, 1899 

 

Ook heeft Jacob een akkefietje met de kolonel commandant Johan Abraham Veltman. De Krijgsraad komt eraan te pas. Die beslist op 30 oktober 1753 dat Veltman 114 gulden en 20 rijksdaalders moet betalen aan Jacob.

 

Hij doet nog een paar zakelijke transacties. In maart 1754 leent hij 5000 gulden uit tegen 4 % rente aan juffrouw Lidie Francois, weduwe van wijlen den Heer Daniel Marteilhe wonende binnen deze stad op de Keijsersgragt bij de Wolvestraat.’ Ook leent hij 1700 gulden aan ‘Trijntje Jacobs Schoon, bejaarde ongehuwde dogter wonende te Amsterdam’ voor 6 maanden met een rente van 0,5 % per maand. Als ritmeester verdient hij in 1758 een bedrag van 1509 gulden per jaar.

 

Bestemming Curaçao 

Op 29 mei 1760, tijdens de vergadering van de bewindvoerders van de Westindische Compagie der Vereenigde Nederlanden is besloten een opvolger aan te stellen voor de overleden directeur van de eilanden van Curaçao. Dat wordt ‘Jacob van Bosveld, Ritmeester ten dienste deezer Landen’.

Wat zullen Jacobs beweegredenen zijn geweest? Zijn dochter Susanna is 25 jaar en ongehuwd. Zal ze hebben toegestemd? De reis er naartoe is al een uitdaging en hij is zelf ook niet meer zo jong. 

Jacob legt op 3 juni 1760 in Den Haag de eed af. Twee maanden later verkoopt hij het huis en erf op de Herengracht 532 dat eigendom was van zijn overleden vrouw Anna Maria en ook zijn geërfde aandeel in een graf van de familie van Dinter, nummer 29M in de Amsterdamse Westerkerk.

Op 1 maart 1761 arriveren Jacob en zijn dochter in de haven van Curaçao. Ruim een jaar later wordt het eiland de plek van Jacobs laatste rustplaats.

 

Situatie op Curaçao 

Halverwege de 18e eeuw is Curaçao voor de West-Indische Compagnie vooral van belang als haven. Particuliere slavenhalers varen eerst langs de Afrikaanse westkust om gevangen genomen Afrikanen te kopen van inheemse handelaren. Ze worden onder barre omstandigheden via Curaçao verhandeld en vervoerd naar Zuid-Amerika. Dat onderweg wel vijftien procent van de mensen overlijdt aan dysenterie, pokken, tyfus of scheurbuik, vindt men gewoon. Overigens is het gemiddelde sterftepercentage in de periode dat Jacob naar Curaçao vertrekt, vergelijkbaar met dat van de Europese bemanning van compagnieschepen (zie tabel III bron).

Het eiland wordt bevolkt door blanken, 'vrij-Negers en vrij-Mulatten' en 'verscheidene duizenden slaven’ die te werk zijn gesteld voor de voedselvoorziening van het eiland en voor de schepen die de haven aandoen. De slavenhandel leidde tot gruwelijke wreedheid tijdens de transporten en op plantages op het vaste land. Op Curaçao zelf is de behandeling van slaven milder. Ex-slaven kunnen er een zekere positie opbouwen. Dat klinkt mooi maar in de praktijk is er sprake van grote rechtsongelijkheid tussen blanken en niet-blanken.

De WIC is na 1730 verzwakt en moet het vooral hebben van haveninkomsten. Bovendien is er armoede op het eiland. Er zijn beruchte piraten die zowel op zee als op land op rooftocht gaan. In 1750 en 1751 brak er opstand uit onder een deel van de slaven, gevolgd door een bloedige onderdrukking. In 1760 is er opnieuw onrust en er worden beperkingen opgelegd zoals een verbod op samenscholing, op trommelen en vioolspelen en een avondklok vanaf 21.00 uur. Dat is de situatie als de tijdelijke waarnemer het bestuur van het eiland op 12 maart 1761 overdraagt aan Jacob.

 

Aan het werk

Jacob en zijn dochter Susanna komen te wonen in het gouvernementspaleis, een gebouw met achterstallig onderhoud dat volgens Jacob ‘veel te groot’ is. 

Directeur zijn op Curaçao betekent dat Jacob de orde moet bewaren op basis van strikte instructies van de WIC. Hij wordt verantwoordelijk voor politie en justitie, de handel in goederen en slaven, voor de scheepvaart, de bestrijding van de kaapvaart, de verdediging van het eiland, de openbare orde en de lokale voedselvoorziening. Het is een weinig dankbare taak want ‘het gezag’ moet in die tijd vaak beschermd worden tegen publieke beledigingen.

Hij begint met wat orde op zaken te stellen zoals het innen van belastingen die in onbruik waren geraakt vanwege de slechte economische toestand op het eiland. Bewoners beklagen zich daarover bij de WIC. Het lijkt erop dat Jacob belang hecht aan regels en orde. Dat zorgde voor de nodige conflicten.

Hij stelt voor aan de WIC, dat slaveneigenaren bij vrijverklaringen van jongere slaven belasting gaan betalen. Mogelijk hangt dit samen met het grote aantal ex-slaven op het eiland en de angst voor nieuwe opstanden. 

In zijn korte periode treft hij twee goede maatregelen. Hij treedt krachtig op tegen de kapers en hij stelt de Compagnie voor om op de Zuidoosthoek van Bonaire een vuurbaak op te richten. Dit om te voorkomen dat schepen daar stranden. De vuurtoren heeft tot 1837 dienst gedaan. 

Welke mening zal Jacob zijn toegedaan over de slavenhandel? Waarschijnlijk vind hij het normaal. Ook zijn dochter heeft een tienjarige jongen als slaaf.

Jacob was getraind als militair en hij zal hiërarchie, discipline en handhaving belangrijk hebben gevonden. Verder is hij gewend aan mensen uit verschillende culturen en landen want de legers waarin hij had gediend waren internationaal samengesteld.

 

Brieven aan de West Indische Compagnie

Jacob schrijft in een vlot handschrift vele brieven aan de WIC. Ze zijn te lezen in het Nationaal archief in Den Haag. Zo schrijft hij dat hij een paar duizend gulden voor de WIC in de vorm van pesos in vaatjes heeft meegegeven aan schepen richting Holland. Hij voegt er een lijst met namen van overledenen en een lijst met rantsoenen aan toe. Daarna doet hij verslag van zijn inspectietocht naar de westpunt van het eiland. Jacob maakt zich zorgen over achterstallig onderhoud aan de forten maar de plantages op het eiland zijn in redelijke staat. Verder doet hij een verzoek aan de WIC om de kapitein van de ‘Mulatten en vrije Neegers' te helpen. Jacob legt uit dat de kapitein doodarm is en vanwege zijn inzet het verdient om financiële ondersteuning te krijgen. Een goede daad die je van twee kanten kunt bekijken want de kapitein werkte mee aan het handhaven van de orde. Overigens was diens vader zelf slaaf geweest maar hij kocht - als vrijgemaakte - op enig moment de plantage van zijn voormalige eigenaar. Over de soms wonderlijke situatie op Curaçao is meer te lezen in het proefschrift van Han Jordaan. 

Een andere keer vraagt Jacob de WIC wat te doen met een zoon van kapitein Radewitz en een slavin. Na overlijden van de kapitein heeft de weduwe Radewitz het toen tweejarige jongetje 'present gekregen'. Echter, nu is ook de weduwe overleden en de jongen is inmiddels vijftien.

Zeer uitgebreid schrijft Jacob aan de WIC over zijn conflict met de kapitein van het grote oorlogsschip Schiedam dat de haven van Curaçao aandoet. Een geval van armpje drukken tussen Jacob en de kapitein Johan Hendrik van Ourijk. De kapitein wil dat compagnieschepen die de haven in- en uitgaan zich bij hèm op het oorlogsschip komen melden. ‘Onzin,’ vindt Jacob en hij geeft dit door aan de schippers. Kennelijk wint Jacob want even later heeft een schipper de zeilen nog niet gehesen of hij wordt drie keer gesommeerd om bij het oorlogsschip aan boord te komen of ‘anders een coogel soude krijgen’. De schipper antwoordt: ‘mijne order is om niet aan boord te coomen. En een Coogel zal ik afwagten’ en hij vaart  ongeschonden de haven uit…

 

Begrafenis 

Ruim een jaar na zijn aantreden overlijdt Jacob op donderdag 29 juli 1762. De beruchte gele koorts wordt als mogelijk oorzaak genoemd. Zijn uitvaart is gedetailleerd beschreven. Vanaf het moment van overlijden wordt elk half uur een kanon afgeschoten en de klok luidt elk uur een kwartier lang. De dag erna is de uitvaart. De optocht bestaat uit ruiters, manschappen, een paradepaard, een rouwpaard, de stok van commando, een degen op een zwart kussen, de zilveren sporen op een zwart kussen: alles gedragen door militairen, twee aansprekers, het lichaam van Jacob gedragen door twaalf militairen, vier slipdragers, familie van de overledene, de notabelen en bedienden, burgers met hun geweer, twee hekkensluiters, mulatten met geweer en vrije negers te paard met geweer. 

Vanaf het begin van de begrafenis klinkt elke twee minuten een schot. Van 12 uur totdat het lijk in de kelder is bijgezet klinkt elke minuut een schot. Daarna volgen nog charges uitgevoerd door de infanterie, ruiterij, negers en mulatten, waarna ze zich opstellen om het kerkhof.

Wat zal dochter Susanna verdrietig zijn geweest op dat onbekende eiland, 27 jaar oud, beide ouders overleden en geen broer of zus. Ze trouwt een klein jaar later met Cornelius Heinsius die op het eiland werkzaam is als ‘commandeur van kleine zaken’ en kort daarna vestigen ze zich Nederland waar ze vier kinderen krijgen.

 

Bronnen

  • www.hanleune.nl/pieter-de-la-rocque-en-de-capitulatie-van-hulst-in-1747 webversie pag. 45-46
  • De Republiek der Verenigde Nederlanden als grote mogendheid - Olaf van Nimwegen, 2002
  • Slavernij en vrijheid op Curaçao : de dynamiek van een achttiende-eeuws Atlantisch handelsknooppunt - Han Jordaan, 2012
  • Beschryving van het eiland Curaçao - J.H.Hering, 1779
  • De geschiedenis van Curaçao, C. P. Amelunxen, Emmering, 1929
  • Geschied-, Taal-, Land- en Volkenkundig Genootschap Curaçao 1897-1903 Curaçao - S. Emmering 1985
  • Archief Amsterdam, Breda en Leiden, Nationaal Archief Den Haag

Jacob van Ruysdael gezicht op de Amstel.

 

Willem van de Velde, het IJ voor Amsterdam, 1686

 

Het voormalig pakhuis en zeepziederij aan de Keizersgracht waar Anne Maria van Dinter is opgegroeid. (Grachtenboek, Caspar Philips)

 

Handtekening van Anna Maria van Dinter en haar broer Jan in 1727.

 

Inspectie van een regiment cavalerie, wellicht door Willem van Hessen-Homburg, Cornelis Troost, 1742.

 

Fragment uit akte 15 juni 1744: 'Wijders is onze wil, en begeerten, dat alle de juweelen en paerlen, gemaakt goudt en silverwerk en 't Linnen dat tot onsen lijven heeft behoort zal moeten worden bewaart voor onze dogter, omme het zelve van tijdt tot tijdt haar te geven.'

 

Handtekening van Jacob van Bosveld en Anna Maria van Dinter

 

Handtekening Anna Maria van Bosveld 

Geboore van Dinter

 

Afbeelding van Staatse officieren 18e eeuw

 

Afbeelding uit 1770 van het delven van een graf in de Oude Kerk. Anna Maria van Dinter is in 1747 begraven in de Oude Kerk. Gegevens over haar graf zijn niet terug te vinden. Wel is bekend dat haar grootvader Jan Minuict (Minuiet) hier ligt begraven (noorderzijbeuk 104)

 

Jacob vertrekt met dochter Susanna in 1760 naar Curaçao. Schilderij van de Nederlandse schilder Franciscus Xaverius Xavery, 1765

 

Verordeningen van Jacob van Bosvelt, 17 maart 1761, Curaçao. Een van de nieuwe regels is bedoeld om de bemanning van schepen weer in het gareel te krijgen. De matrozen zitten 's avonds in de herbergen te drinken, tot groot ongenoegen van hun kapiteins die hierdoor vertraging oplopen. Wie 's avonds na negen uur nog in de kroeg zit, krijgt voortaan een boete van drie maanden loon en wordt ook nog eens acht dagen op water en brood gezet. Geen halve maatregelen.

 

Curaçao, prent uit 1786

 

Johannes van Bosveld Heinsius en zijn zestienjarige dochter Lies poseren in de kleding die zijn betovergrootvader Jacob van Bosveld en diens dochter Susanne bij officiële gelegenheden op Curaçao in 1761-1762 hebben gedragen. Hij schonk de kostuums in 1932 aan het gemeentemuseum in Arnhem maar ze zijn helaas verloren gegaan tijdens het bombardement in 1944.

 

Brief van Jacob van Bosveld aan de WIC, geschreven 16 september 1761, 

Nationaal archief, Tweede West Indische Compagnie (WIC) 1674-1791, invoernummer 603 

 

Willemstad, Gouvernementspaleis, P. Crebassol 1858

 

Hun dochter Susanna Maria van Bosveld (familiebezit fam. van Bosveld Heinsius)

 

Susanna overlijdt in 1810 op 76-jarige leeftijd aan 'zinkingskoorts', wat nu buiktyfus wordt genoemd en het gevolg kan zijn van vervuild water of voedsel.