Duco Hendrik hellema 1892-1990

  • Duco Hendrik Hellema is geboren op 19 maart 1892 in Voorschoten en overleden 21 januari 1990 in Amersfoort. Hij is de zoon van de huisarts Gerrit Foppe Hellema en Christine van der Velden Erdbrink.
  • Duco trouwt op 12 mei 1925 met Teelkelina Helena Margaretha Elisabeth (Lies) van Bosveld Heinsius, geboren op 10 maart 1892 in Alkmaar, overleden 15 juli 1975 in Amersfoort. 
  • Hun dochters zijn Thekla 1926-2015 en Christina 1928-2014

 

Duco is al 87 jaar als hij in augustus 1979 schrijft: ‘Na lezing van het interessante boek van mijn betovergrootvader Doeke Wijgers Hellema te Wirdum en op aandrang van de kinderen wil ik voor ’t nageslacht enige herinneringen over toestanden uit mijn jonge jaren vermelden.’

Deze opgeschreven verhalen zijn aangevuld met teksten van zijn dochter Thekla, die haar vader heeft geïnterviewd. Deze vormen tezamen met enkele fragmenten uit de autobiografie van Duco's grootvader Doeke Hendrik Hellema de bron van de navolgende tekst.

 

Jeugd van Duco

Duco is de jongste van drie kinderen. Zijn zus Sophie is geboren in 1889 en Janke Diderika Aleida in 1890. Grootvader Doeke Hellema uit Leiden schrijft over de geboorte van Duco: 'Den 19 Maart beviel Christina van een welgeschapen Zoon, wien de naam Duco Hendrik gegeven werd en dien ik zelf ten doop hield. Bij de geboorte van het kind 8 lb 1.5 ons zwaar; wel gevormd, naar hoofd, romp en ledematen. Neemt gretig de borst.'

Later vraagt grootvader zich af in zijn autobiografie: 'Zal mijn kleinzoon ooit mijn levensschets met aandacht lezen? Zoals ik de aanteekeningen van mijn Grootvader Doeke Wijgers Hellema gelezen heb, en wel met groote waardering!?'

 

Als Duco drie jaar wordt, schijft zijn grootvader over zijn enige kleinzoon: 'Hij is goed ontwikkeld, kalm van aard en gezond van geest en lichaam.' 

Zes jaar later schrijft hij 'Het is ruim 3 maanden geleden dat ik den eersten brief van mijn kleinzoontje ontving. Daarna heb ik hem ook een brief geschreven en hem iets van mijn grootvader verteld en dat ik hem uit het handboek van mijn grootvader het een en ander zal voorlezen als wij elkander eens ontmoeten en als daartoe tijd en gelegenheid zal zijn. Duco is thans 9 jaar, zal hij zich goed ontwikkelen? Hij verkeert thans onder gunstige voorwaarden. Mijn Grootvader Hellema was 12 jaar oud toen zijn Vader stierf. Zijne moeder was eene verstandige, ontwikkelde en liefdevolle vrouw, die lang heeft geleefd. Zal onze kleinzoon een goed en in de maatschappij een nuttig mensch worden?'

 

Duco: ‘We woonden in het middelste huis van een rij van 5 maar hadden behalve dat ook een verdieping van ’t huis ernaast en nog 1 kamer bij ‘t 3e huis. In ons huis was beneden de apotheek en spreekkamer. In de voorkamer boven stond een piano. Vader speelde redelijk goed en zeer gevoelvol. Vaak zat ik op de kolenbak naar hem te luisteren en leerde zo de klassieke melodieën.’

 

Duco gaat naar de openbare school, waar ook rooms-katholieke kinderen op zitten. Duco schrijft: ‘De sfeer op school was goed. Wel scholden de jongens elkaar wel eens uit. Wat ik me nog herinner: Roomse apen liggen te gapen. Onder hun stoel met een hete aardappel in hun smoel. 

De jongen met wie ik het ’t best kon vinden was Piet, zoon van de wagenmaker. Ik keek vaak over de onderdeur naar de wagenmaker, hoe een ijzeren band om het wiel werd gelegd. ’t Was een rustige tijd. Alleen de krant geen radio. Vaak een draaiorgel voor de deur. De melkboer kwam dagelijks met z’n hondenkar. De groenteboer had ook een handkar. Vaak kwam er een stel ruwe kerels uit Leiden met een hondenkar met drie honden. En maar slaan op de honden, een akelig gezicht!

‘t Was een rustige tijd en voor ons heerlijk buitenleven met ruimte en frisse lucht. Knikkers, hoepels, stelten lopen, pijl en boog schieten, later slootje springen en gymnastiek op ‘Noorthey’, een echte kostschool met prachtige tuinen, eigen gymlokaal en voetbalveld. 

 

‘We moesten leren zwemmen. In Voorschoten was daarvoor geen gelegenheid. In Leiden was er een particulier bad in de Rijn ongeveer 1 km van het centrum van de stad. Deze Rijn was de afvoer van het Leidsche grachtwater dat toen al berucht vuil was. Zo stonk het Levendaal altijd en het deftige Rapenburg in hoofdzaak ’s zomers bij warm weer. Het werd geregeld met de hand gebaggerd en dan stonk het extra. ’t Was in het zwemseizoen geopend behalve als ’t water teveel stonk. Gelukkig zijn we er nooit ziek van geworden.'

 

Duco is niet alleen sportief, hij heeft ook twee rechterhanden en wint op 17-jarige leeftijd een derde prijs in de huisvlijt tentoonstelling voor ‘Voorwerpen in de vrije tijd vervaardigd door niet-vaklieden boven de 16 jaren’. 

 

Duco: 'Vader was huisarts bij de Fam. van Kempen van de zilverfabriek. Ze bewoonden een prachtige villa bij de fabriek met een groot park met vijver voor en achter ’t huis en een eigen tennisbaan. Omdat er jongens van onze leeftijd waren, kwam ik daar nogal eens spelen. Hoewel rijk was de omgang heel prettig. Mevrouw v. Kempen had grote waardering voor vader ’s hulp zodat een soort vriendschap bestond tussen de families. 

 

De stoomtram Leiden - den Haag liep langs ons huis, die overal op verzoek stopte. Overdag door je hand op te steken, ’s avonds met een klein olielampje of met een zgn. windlucifer, dat was een lucifer met een lange kop die ongeveer een halve minuut bleef branden en niet uitwoei. Als je wilde uitstappen moest je tijdig de conducteur waarschuwen.’ Vader was ook spoorwegarts. Zijn patiënten werkten bij de Hollandse IJzeren Spoorweg Maatschappij in Voorschoten en waren lid waren van het spoorweg ziekenfonds. Daar kreeg hij destijds een vergoeding voor + 5 vrijkaartjes voor ’t hele gezin 1e klas per jaar.'

 

Vaders praktijk

Duco: ‘Vaders praktijk was uitgestrekt zodat hij deels te voet deels per tram en bij erg slecht weer per huurrijtuig ging. Hij kocht al vrij gauw een fiets. Wat ging dat vlug en makkelijk! Wat jongere collega’s hadden later een motorfietsje maar vader heeft altijd gefietst. Ik zie hem nog, als moeder en wij nog aan tafel zaten, druipend nat thuis komen met een ‘demi’ aan. Regenkleding was er nog niet. De fiets werd ’s avonds altijd gedroogd, ook ’s nachts bij thuiskomst. Toch was de fiets een hele uitkomst en spaarde veel tijd, wat ook wel nodig was want Vader deed zelf alles in de apotheek in tegenstelling tot veel artsenvrouwen die dat grotendeels voor hun man deden. Ze waren niet opgeleid maar leerden het al gauw. De receptuur was niet erg ingewikkeld.'

 

Naar het gymnasium

Duco: ‘Toen ik in 1905 naar ’t Gym in Leiden ging, moest ik eerst per tram. Die ging erg vroeg waardoor we vroeg op moesten. Mijn beide zusters waren op de meisjes-HBS. Sophie ging altijd per tram. Janke later ook op de fiets. Ik kreeg er een op mijn 15e. Een uitkomst voor de avondmens: 07.45 opstaan, snel eten, racen naar school om 08.30 in de klas, wat nog wel eens mislukte vanwege twee bruggen en spoorovergangen. Op ’t gym totaal 120 leerlingen in 6 klassen.’

 

Sportief in uniform

Duco: ‘Na thuiskomst uit school kon ik dus niet veel contact hebben met klasgenoten van het Leidse gymnasium. Mijn ouders leek het wel geschikt, wanneer ik lid zou worden van de Koninklijke Nederlandse Weerbaarheidsvereniging, die in verschillende plaatsen afdelingen had. 's Zomers was er een algemeen kamp waar dan zo'n 100 tot 200 jongeren bijeenkwamen in uniform en militaire uitrusting, geweer, twee patroontassen aan de koppel, ransel en broodzak. We leerden er de gewone elementaire zaken, zoals: rangen‚ exerceren‚ veldoefeningen, schieten. Het was er gezellig, bepaald niet streng en we waren heerlijk buiten. 

Als het goed weer was, gingen we op zaterdag naar Katwijk om te schieten op de militaire banen met een M92 geweer. Oorlog kwam eigenlijk nooit in je gedachten, zodat dit alleen als een soort sport werd beschouwd. Ik heb meegedaan in 1909, 1910 en 1911.'

 

Duco wint meerdere prijzen,  niet alleen voor schieten, maar ook voor roeien en zelfs polsstok hoogspringen. 11 Maart 1914 wint hij de eerste prijs met een skiff. Hij gaat voor de korte afstanden vanwege een niet helemaal goed sluitende hartklep. 

 

De eerste auto’s

Duco: ‘Begin 1900 kwamen de eerste auto’s meer in gebruik, maar alleen als luxe, niet als gebruiksvoorwerp. Nogal eens kwam zo’n auto rijdende heen en terug met een gehuurd paard ervoor. Als ze een wagen tegenkwamen moest de koetsier uitstappen om het paard vast te houden en te kalmeren. De oudste zoon van Kempen kocht de 1e auto in Voorschoten. Eén keer mocht ik mee. Een paar keer sleutelen maar zonder paard ervoor weer thuis.'

 

Studententijd

Duco 's vader stopt 1 april 1911 voortijdig met zijn werk als huisarts. Er is nog net genoeg geld om Duco te laten studeren. In 1912 begint hij als spoorstudent, omdat dit het voordeligst is. De groentijd valt hem niet zwaar. De groenen moeten een verplicht aantal bezoeken brengen aan ouderejaars studenten, maar Duco heeft daar niet altijd zin in. Hij gaat dan gewoon naar een bekende ouderejaars toe en laat zijn ‘groenenboekje’ aftekenen. ’s Morgens speelt hij viool in het ‘groenenstrijkje’, ’s middags leert hij roeien op het Galgenwater en 's avonds gaat hij naar de club. Er is de Aristocratenclub, de Semi-aristocratenclub (voor studenten zonder titel maar met geld), de Praeses- en Abactisclub en de naamloze clubs. Daartoe behoort Duco. Dat wil zeggen, zijn vriend Piet Lugt en hij richten zo’n naamloze club op. Wim Holthaus en Frits Beek zitten er ook in. Na de groentijd wordt hij lid van de roeivereniging Njord en is veel op het water te zien. Zo nu en dan is er een feestje maar dat verloopt meestal keurig, volgens Duco. Geen van de clubleden is erg drankminnend en het loopt zelden uit de hand. Studeren doet Duco de eerste twee jaar niet bijzonder veel. Hij heeft een hekel aan Scheikunde, Natuurkunde en Biologie. Hij gruwelt ervan als hij haaien moet ontleden. 

 

Duco: 'In 1912 was ik ingeloot in militaire dienst, met de bepaling, dat je pas in werkelijke dienst kwam bij een mobilisatie. Dat gebeurde al in 1914. We werden ontvangen in de kazerne met de vraag: 'wat zijn jullie eigenlijk?'. Officieel waren we aspirant-reserve officier van gezondheid. Onze functie was echter onduidelijk, derhalve liepen we in burger, met‚ na een paar weken, een Rode Kruisband om. Ons eerste werk was strozakken vullen, maar na een paar weken kwam ik, samen met Simon Weijl‚ in de apotheek van het ziekenhuis terecht en mocht thuis gaan slapen. De werktijd was van 8.30 uur tot 17.00 uur. Van onze chef leerden we al gauw eenvoudige drankjes en poeders klaar te maken. We kregen nog wel eens verlof om te gaan roeien. Het was een gezellige tijd. Na 13 maanden dienst vond men van hogerhand, dat we toch maar gewoon moesten gaan studeren en toen werden we weer burger.'

 

Uit een oud documentje blijkt dat de inmiddels 22-jarige Duco in 1914 lid is van de Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden in Leiden. Later zal hij zich echter afkeren van het geloof. 

 

Duco heeft tijdens zijn studententijd de Spaanse griep gehad. Een ziekte die hem er bijna onder kreeg. Wat zullen zijn ouders bang zijn geweest. De Spaanse Griep was een pandemie die vooral jonge mensen trof en waaraan in Nederland zo 'n 60.000 mensen overleden. De verschijnselen waren: hoge koorts, hoesten, spierpijn en keelpijn, enorme moeheid en flauwtes. Binnen enkele dagen kon de ziekte fataal aflopen.

 

Afstuderen

Het gezin met Duco en zijn zus Janke die inmiddels verpleegkundige is, verhuist opnieuw en wel naar Haarlem, Iordenstraat 23. Duco doet chirurgie, obstetrie en gynaecologie in het St. Elisabeth Gasthuis in Haarlem. In die tijd leert hij Dr. Veen kennen die hij, veel later in zijn leven, zal gaan assisteren bij operaties. Het artsexamen legt hij af in 1923 in het Wilhelminaziekenhuis. Duco is dan bevoegd arts voor genees- heel- en verloskunde. Met twee vrienden uit de jaarclub, Piet Lugt en Wim Holthaus, houdt hij nog tientallen jaren contact. Duco zal later graag en boeiend over de gewoonten van de Leidse studenten vertellen, ‘Leiden hing van mores aan elkaar.’

 

Na zijn afstuderen neemt Duco enkele maanden waar in het Binnengasthuis en het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam. Duco: 'Na het artsexamen kreeg ik een oproep voor de 'werkelijke dienst'. Zes weken verbleef ik in Amersfoort, nadat ik was beëdigd als officier (eerste luitenant). Tweemaal daags hielden we ziekenrapport en verder hebben we, als het mooi weer was, per fiets de omgeving verkend. Later waren er nog tweemaal herhalingsoefeningen, 17 dagen in Leiden en 17 dagen in Noord Limburg. Deze weken waren minder leuk. Tenslotte werd ik bevorderd tot eerste klasse regimentsarts. Dit was het einde van mijn uniformtijd, niet zwaar, niet ongezellig, maar vrij nutteloos.’

 

Scheepsarts 

Duco reageert op een oproep voor scheepsarts op een Hadj-boot. Zal het een rol hebben gespeeld dat zijn grootvader Pieter van der Velden Erdbrink kapitein was? Of dat zijn grootvader Doeke Hellema een wereldreis als marinearts heeft gemaakt. Of dat zijn zus Sophie in Indië verblijft? Duco blijkt echter geen zeebenen te hebben. 
Eind 1923 scheept hij zich in op S.S. Buitenzorg van de Rotterdamse Lloyd‚ met bestemming Ned. Oost-lndië voor een maandgage van 360 gulden. Duco houdt van deze reis een uitgebreid dagboek bij. Het doel van de reis is om op de terugweg ruim 1500 bedevaartgangers te vervoeren naar Djedda (dit ligt 70 km van Mekka).

Op de heenreis bevatten de laadruimen onder andere dynamiet, opgeborgen in de zogenaamde kruitkamers. Er is maar één passagier aan boord. De vaarroute gaat via Londen, Middellands Zee (met een storm in de Golf van Biskaje) naar Port Said‚ waar men aan land gaat. Daarna naar het eiland Ceylon, Pinang en Medan en dan de oversteek naar Singapore. Vandaar naar Palembang en de haven van Batavia. Hier krijgt Duco drie dagen verlof om zijn zuster Sophie te bezoeken. Zij woont met haar man Hendrik en drie kleine kinderen in Buitenzorg. 

Vanuit Buitenzorg schrijft Duco 28 november 1923: ‘Van het, naar ik vrees tijdelijk, herstel wil ik gebruik maken om maar gauw wat te schrijven. Ik merk dat ik een geboren landbewoner ben. Zodra ik maar land ruik, is alles weer in orde. We zijn op zee en ’t wordt weer minder. Natuurlijk heb ik teveel boeken meegenomen. Na Port Soedan heb ik me bovendien ellendig gevoeld de meeste dagen. Niet mogelijk gebleken wat serieus te werken. ’t Was buitengewoon vochtig in de lucht, zweten kon je niet, baden hielp niet.’

 

Na dat verlof begint het eigenlijke werk: het varen langs de havensteden om de hadji's in te schepen. Kustplaatsen van Oost-Java‚ Makassar en Menado worden aangedaan. Terug in Tandjong Priok krijgt Duco weer korte tijd verlof. Vanaf Tjilatjap begint de grote terugreis. De bovenste twee ruimen zijn nu bevolkt met mensen‚ vaak complete gezinnen. De reis is goed georganiseerd‚ het ontbreekt de mensen aan niets alleen hebben zij weinig privacy. Om zich dan toch wat af te zonderen, spannen zij 's nachts touwen, waarover ze hun sarongs hangen. Overdag moet alles weer weg om de ruimen en dekken schoon te spuiten. Er worden ook baby's geboren. Dat gaat op geheel natuurlijke wijze, er komt geen arts aan te pas. De terugreis geschiedt zonder bijzondere evenementen. Op 17 maart noteert Duco zelf: ‘De Hadjreis is me erg meegevallen. We hadden er totaal 1538. Er zijn er 5 gestorven door uitputting of ouderdom.’ 

 

Van waarnemingen tot een praktijk op Texel

Direct na thuiskomst van zijn reis naar Indië neemt hij waar op Texel. Huisarts Boswijk is ziek en Duco vervangt hem 14 dagen. Vervolgens vervangt hij in Wognum, Staphorst, Goor en Leeuwen. Hij doet dat â raison van 20 gulden per dag. Hij houdt er wat aan over. Ook van de Indische reis heeft hij 1.200 gulden gespaard. 

 

Baan, huwelijk en gezin

Even later neemt huisarts Boswijk weer contact met hem op. De praktijk is drukker geworden, waarschijnlijk door de oprichting van het ziekenfonds (in het begin alleen toegankelijk voor mannen). Er zijn twee artsen in Den Burg: dokter Boswijk en dokter v.d. Vegt. Dokter Boswijk doet Duco het voorstel om te associëren. Dat betekent dat ze samen de apotheek houden‚ samen gebruik maken van de diensten van Piet Huizinga (eerder koetsier bij de voorganger) en samen de praktijkauto gebruiken. Financieel zal dit alles geregeld worden op basis van gelijke baten, gelijke lasten. Duco besluit om de sprong te wagen.

 

Duco is al enkele jaren zeer gesteld geraakt op Lies van Bosveld Heinsius, een vriendin van zijn zus Sophie. De twee vriendinnen kennen elkaar van de kostschool in Bussum. Lies is op dat moment lerares in Amsterdam. Hij wil pas een aanzoek doen als hij een vaste baan heeft en dat is nu het geval. Lies zegt ja en geeft haar baan op. Ze schrijft in de zomer van 1924 aan haar vader en stiefmoeder dat ze doktersvrouw gaat worden op Texel.

 

Duco leent 8.000 gulden voor de overname van de praktijk. Dirk Dros verkoopt hen een woonhuis op de Julianastraat 9 in Den Brug voor 11.000 gulden. Daarvoor komt 8.000 gulden uit het vermogen van Lies, aldus een documentje getekend 25 maart 1925. Dit bedrag erfde zij van haar moeder Jantje Borst en haar overleden broer. 

 

Duco komt tijdelijk in de kost bij de familie Boswijk. Het huwelijk vindt plaats op 12 mei 1925. Drie dagen eerder wordt in Arnhem een akte opgemaakt met de huwelijksvoorwaarden. Ze trouwen niet in gemeenschap van goederen. Lies laat ook een testament opstellen. Erfgenaam zullen zijn haar eventuele kinderen en als er geen nakomelingen zijn haar twee halfbroers en halfzus.

 

Uit Lies haar paspoort blijkt dat ze 17 mei 1925 in Geneve is. Dat zal hun huwelijksreis zijn. Ruim een maand, op 26 juni later haalt Lies haar rijbewijs.

 

De inrichting kost een flinke duit want er wordt een grote bestelling geplaatst bij de firma Pander voor meubels, stoffering en nog meer. - Sommige meubels worden later nog steeds gebruikt door hun kleinkinderen. - 

 

Duco en Lies gaan voortvarend aan de slag. In december 1925 staat in de krant dat Duco een cursus eerste hulp bij ongelukken heeft gegeven aan een twintigtal vissers. Verder wordt hij voorzitter van het Witte Kruis en van de zwemvereniging. Lies wordt in 1925 lid van het comité kinderpostzegels op Texel. Ook is ze actief in het bestuur van de Kleuterschool op Texel. In 1926 zet ze met twee andere vrouwen een leesgezelschap op. 

 

Al snel raakt Lies zwanger. Thekla wordt geboren op 13 april 1926 en twee jaar later op 19 juni 1928 wordt Christina geboren, vernoemd naar oma Hellema van der Velden Erdbrink. Omdat het kraambed niet zonder risico’s is, vindt Duco het wel genoeg. De twee dochters genieten van het vrije leven op Texel. Dochter Thekla: 'Duco was een Vader, die voor ons timmerde, die met ons zwom, met wie we mee mochten rijden.'

 

Zwemmen op Texel

Op 27 mei 1927 wordt in hotel Texel 'de Texelsche Zwemvereeniging' opgericht met als doel: een veilig zwembad voor dames en heren. Maar er is meer: 'Zowel om sportieve als om hygiënische redenen moet de lust tot zwemmen bij eenieder worden aangewakkerd. 'In de toekomst willen ze behalve zwemgelegenheid ook een badinrichtring. 'Als we in aanmerking nemen dat een heel groot percentage onzer bevolking leeft in woningen waar beslist geen voldoende gelegenheid bestaat om zich naar hartelust te reinigen.'

De krant doet verslag van de oprichting: 'Tijdens een vergadering wordt onder applaus dokter Hellema als voorzitter aangewezen. Hij wordt door ambtsbezigheden uit de vergadering geroepen maar komt weer terug en dankt de aanwezigen voor 't in hem gestelde vertrouwen en verklaart zich bereid de functie van voorzitter te aanvaarden.'

Men probeert om zonder subsidie maar met donateurs de benodigde gelden voor kleedhokjes bijeen te krijgen. Dat lukt. Op 10 augustus is er een zwemdag in de haven van Oudeschild. Het is een mooie dag. 'Het openingswoord wordt gesproken door Dr. Hellema. De speech kenmerkt zich door een pittige kortheid en hij memoreert de moeilijkheden waarmee de vereniging te kampen heeft en besluit met de hartelijke wens dat het verenigingsbezit ‘het kleedhuis’ tot bloei van de 'T.Z.' zal mogen bijdragen.'

In 1936 wordt Lies tweede in een vrolijke hindernis zwemwedstrijd op Texel.

 

Praktijkvoering

De praktijkvoering is eenvoudig in deze tijd maar de dagen zijn lang en er zijn veel verstoorde nachtrusten door de bevallingen die Duco begeleidt. Er is op Texel maar één vroedvrouw. 

Het is voldoende om tweemaal per dag een kort spreekuur te houden. Deze geringe toeloop is te verklaren. Als een patiënt namelijk weet dat de dokter toch in het dorp zal komen en hijzelf geen auto heeft, dan kiest hij voor het 'even aanschieten' van de dokter. Aangezien Duco begrip heeft voor dit  argument, laat hij zich vaak aanschieten.

In tijden van epidemieën komt Duco soms bij de helft van een dorpsbevolking. Uiteraard kan een bezoek dan maar kort duren. Soms houdt hij dan de jas aan en schrijft staande een recept uit.

De berichtgeving gaat van mond tot mond. Ze hebben Duco al zien staan en komen hem even roepen. Ook bestaat  de mogelijkheid om‚ via een speciaal punt, een boodschap door te geven. Verder geeft hij vooraf steeds de route door aan Lies en zij gebruikt de speciale adressen met telefoon om binnengekomen boodschappen door te geven. Het is dus zeer efficiënt geregeld. Een krant uit januari 1927 meldt: 'Moet men 's nachts hulp van den dokter hebben, dan kan men Dr. Hellema opbellen bij den heer J. Dogger op de haven. Van diens huis is een rechtstreekse verbinding gemaakt naar de woning van Dr. Hellema.'

Lies is thuis bezig om de bellende patiënt zo goed mogelijk in het schema te laten passen (of zelf een eenvoudig advies te geven) en Duco ziet altijd nog wel een gaatje‚ om iemand op zijn‚ steeds uitdijende lijst in te voegen. Het gevolg is, dat de kinderen hun vaders aanwezigheid bij het avondeten wel kunnen vergeten. De routes over het eiland geven geen speling om even thuis te komen eten.

 

Lies is een goede doktersvrouw en moppert daar nooit over, ze pakt het praktisch aan. Ze schaft een driedelige pan aan, waarin de maaltijd wordt geschept om warm te houden. De maaltijd wordt dan meestal pas laat in de avond genuttigd, soms pas om tien uur. Het smaakt hem echter altijd goed. Het gezin zit dan om hem heen en geniet met hem. Daarna komt de administratie aan de beurt; het inboeken van wat Duco heeft gedaan en het uitstippelen van de route voor de volgende dag. Zo tegen elven kon de krant nog even worden ingekeken en daarna naar bed.

Rekenen op een rustige slaap kan hij nooit. Soms wel tweemaal per week wordt de nachtrust gestoord door de roep van een kraamvrouw. Vanwege de vaak grote afstanden roepen de kraamvrouwen vroegtijdig zijn hulp in. Het komt voor‚ dat hij de hele nacht in de buurt blijft‚ om pas na de geboorte, vaak aan het eind van de nacht‚ naar huis te gaan. Hij blijft dan 'in het pak', omdat de spreekuurklanten al in de wachtkamer zitten. Die verloren slaap kan niet worden ingehaald.

 

Het doktershuis

In het begin houdt Duco spreekuur in de bovenste achterkamer en de wachtkamer is het kleine kamertje boven de voordeur. Dat de patiënten door het huis moeten lopen is onprettig en vanwege gezinsuitbreiding heeft het gezin deze ruimte zelf nodig. Van notaris Mulder‚ eigenaar van de achterliggende tuin, wordt een stukje grond gekocht en hierop wordt in het voorjaar van 1928 een praktijkaanbouw gerealiseerd. Naast het huis komt een lange gang, met een aparte deur naar buiten. Aan het eind van de gang wordt een klein huisje gebouwd met een spreekkamer, een wachtkamer‚ een toilet voor de patiënten en een zolder. Daarachter kolenhokken en een garage. 

 

Tandzorg op Texel

Er is in die eerste tijd geen tandarts op Texel, terwijl er wel veel behoefte is aan tandheelkundige hulp. Huisartsen zijn bevoegd om deze handelingen te verrichten. Duco besluit om dit 'gat in de markt' op te vullen en volgt in 1930 een opleiding van drie weken bij tandtechnieker Neering in Duivendrecht. Hij leert het vullen van tanden en kiezen en het maken van afdrukken voor prothesen. Na die drie weken zet Duco een advertentie in de Texelse Courant en hij reserveert twee ochtendspreekuren. De patiënten stromen toe. Duco verzorgt de gebitsafdrukken en stuurt deze naar de Heer Neering‚ die het gebit klaarmaakt. Per gebit betaalt Duco hem f 23‚- terwijl hij aan de patiënt f 70‚- berekent voor de hele behandeling. Hiervan incasseert Dokter Boswijk dan weer 40%.

 

Het ziekenfonds

In 1919 is door Dokter Wagemaker het Algemeen Ziekenfonds opgericht. In het begin mogen alleen de mannen zich hierbij aansluiten. In die begintijd betalen fondspatiënten f 3‚- per jaar voor medische hulp en f 2,— per jaar voor medicijnen. Duco heeft ongeveer 2200 fondspatiënten en een aantal particuliere patiënten‚ meestal de meer gegoede boeren. Zij krijgen een rekening van f 2,50 per visite. 'Tanden' en bevallingen zitten niet in dit ziekenfondspakket. Wanneer Duco een patiënt heeft waarvan hij weet dat betalen moeilijk is, annuleert hij de vordering. Vanuit zijn sociale bewogenheid helpt hij gezinnen ook wel eens op andere manieren. Dochter Thekla: 'De pannetjes soep, die Chris en ik moesten brengen naar de grote gezinnen die krap zaten en waar de huisvrouw ziek lag. Ik herinner me die voettochten door de sneeuw en ik veronderstel, dat dit een van de oorzaken is van mijn eigen gespletenheid: enerzijds een solitaire streber, anderzijds een stille socialist.'

Eind dertiger jaren wordt de weekenddienst opgericht. Deze duurt van zaterdagavond 22.00 uur tot maandagochtend 8.00 uur. Duco blijft wel zelf de bevallingen doen. Het zondagspreekuur vervalt en dat is een verlichting voor het hele gezin. Na enkele jaren komt er op Texel ook eindelijk een echte tandarts.

 

Laboratorium

Onderzoek doet hij zoals elke huisarts‚ in beperkte mate zelf. Boven een klein spiritusbrandertje wordt een mengsel verhit‚ om daarna de verkleuringen en neerslagen te zien. Bijvoorbeeld om in urine te onderzoeken op sporen van eiwit en suiker. Urine‚ gemengd met azijnzuur doet het eiwit neerslaan. Urine met kopersulfaat of kaliloog bepaalt de suiker. In drukke tijden doet ook Lies deze bepalingen. Er staat altijd een verzameling flesjes te wachten op onderzoek. 

De service aan de patiënten is groot‚ ook bij het verschaffen van de medicijnen. Duco schrijft ter plaatse de recepten uit en neemt deze mee naar huis, waarna Piet Huizinga ze bij de apotheek aflevert. De klaargemaakte medicijnen brengt Piet vervolgens naar de patiënten. Dit betekent vele tochten door weer en wind maar Piet beklaagt zich nooit.

 

Strenge winters

Het uitoefenen van de praktijk tijdens een strenge winter is geen kleinigheid. Aangezien het op Texel bijna altijd waait, veroorzaakt lichte sneeuw al sneeuwduinen tegen de tuinwalletjes aan en versperren de smalle wegen daartussen. Sneeuwploegen zijn er nauwelijks en niet direct op het gewenste moment aanwezig. Duco doet bij een spoedboodschap zijn overschoenen aan, neemt zijn tas in de hand en gaat lopend naar de patiënt toe, soms vele kilometers ver. Als hij het verkeerd inschat en het toch met de auto probeert‚ komt hij soms vast te zitten. Er zit dan niets anders op dan zichzelf uit te graven‚ of‚ wanneer dit niet lukt‚ assistentie te vragen aan een boer met een paard. Duco heeft altijd een schop en een grote aardappelzak in de kofferbak.

 

Er zijn ook wel bedreigende situaties, bijvoorbeeld als hij in een dichte novembermist op de dijk bij Oudeschild rijdt. Door het slechte zicht misleid‚ rijdt hij de vrij hoge dijk schuin naar beneden en komt onderaan tot stilstand. Het is geen wonder‚ dat hij een hekel heeft aan de winter‚ met name aan sneeuw. 

Het samen gebruiken van de Mercedes geeft al snel problemen. Duco schaft zich daarom een T-Ford aan, één van de eerste modellen. Deze kost f.1.350‚- . Dokter Boswijk koopt ook hij vrij snel een T-Ford.

De praktijkverdeling is als volgt: In het begin heeft Duco de patiënten in de dorpen De Koog‚ Den Hoorn, Oudeschild, een deel van den Burg en de daarbij behorende omgeving. Oosterend heeft een eigen arts. Dokter Boswijk en de ook in Den Burg wonende Dokter v.d. Vegt hebben het overige verdeeld. 

 

Het huishouden rond 1925 - 1940

De taak van Lies is o.a. het regelen van de afspraken met patiënten en het plannen van de route voor de visites over het eiland. Voor het bewerkelijke huishouden zijn er een of twee meisjes voor dag en nacht. Het comfort in de twintiger en dertiger jaren is niet groot, op Texel nog iets minder. Zo is er geen waterleiding. In de tuin is een welput en op de zolder is een watertank van zink. Het water loopt via leidingen naar de kraan op de overloop‚ het fonteintje in de wc‚ naar de keuken en de spreekkamer. Dagelijks begint Piet Huizinga zijn werk met het oppompen van het welwater naar de tank op de zolder. Dit is echter geen drinkwater. Drinkwater verkrijgen ze door het water in de keuken te filtreren in een stenen filter.

Het huis wordt verwarmd door twee haarden in de suite, een kolenfornuis in de keuken en een potkachel in de spreekkamer. De pijp van deze potkachel loopt door de wachtkamer‚ waardoor de patiënten ook wat warmte krijgen. 0p koude dagen kan er een elektrisch kacheltje worden bijgezet. De lange achtergang is 's winters ijskoud. In het allereerste begin is er op Texel een heel klein elektriciteitsbedrijfje. Per huis krijgt men 150 watt, dat je zelf kon verdelen. Vrij snel na 1925, wordt de T.E.M. opgericht, die echter alleen aan de dorpen stroom levert.

 

Wassen en koken

In de slaapkamers gebruikt het gezin wasbakken met lampetkannen, karaffen en emmers voor het vuile waswater. Het is een tijdrovend karwei om deze attributen dagelijks schoon te maken. In de twee toiletten in huis, één voor het gezin en één voor de patiënten in de achtergang, staat een kan met water om door te spoelen. De grote was gaat naar een wasserij op de 'vaste wal'. De resterende was wordt in de keuken en buiten gedaan. Op zolder staat een mangel en daar wordt ook de was gedroogd.

Gekookt wordt er op een fornuis en op drie petroleumstellen. Met die stellen is het altijd opletten. Je moet ze na het aansteken, steeds even bijstellen. Als je dat niet doet‚ gaan ze walmen. Dochter Thekla herinnert zich een keer, dat de keuken totaal beroet raakt. Vlak voor de oorlog kopen Duco en Lies een Zweeds Aga-fornuis dat f 800,- kost. Dit fornuis brandt op cokes en is zeer zuinig en effectief.

Lies maakt regelmatig borstplaat met sinaasappelsmaak en stuurt dit naar haar familie. Daarover schrijft ze een brief aan haar 18-jarige halfbroer Cornelis (Kees). Een maand is haar broer plots overleden. Klik hier voor de brief. 

Omdat de huishouding bewerkelijk is en de praktijk ook van Lies veel tijd vraagt, is het noodzakelijk om dienstmeisjes te hebben. Deze meisjes hebben hun slaapkamer op zolder en zij zitten 's avonds na hun werk in de keuken. Lies en de meisjes doen het werk samen, met dien verstande, dat de meisjes het zware werk doen. Bij de warme maaltijd brengt een dienstmeisje het eten binnen, nadat Lies daarvoor het signaal geeft met een bel‚ die aan de lamp boven de eettafel hangt. De meisjes eten altijd in de keuken. Soms is Lies streng naar de meisjes, iets dat dochter Thekla zich later als 'onrechtvaardig' zal blijven herinneren. 

 

Tweede Wereldoorlog

Kort voor de oorlog krijgt Thekla tbc. De besmetting komt van de leerkracht die twee kinderen op de voorste bankjes heeft aangestoken. Op 15 april 1939 Thekla vertrekt van het eiland naar het sanatorium aan de Crailoosche weg 116 in Huizen. Ze is dan 13 jaar oud. Uiteindelijk zal ze er een jaar kuren. Lies komt haar elke week vanuit Texel bezoeken.

 

Duco is in 1939 betrokken bij de oprichting van de reddingsbrigade en geeft een cursus eerste hulp. Ook zit hij dat jaar in de wervingscommissie voor de bloedtransfusiedienst.

 

Texel is in de Tweede Wereldoorlog aangewezen als 'spergebiet'. De enige verbinding met de vaste wal is de streng bewaakte boot naar Den Helder‚ waarvan je alleen gebruik kan maken met geldige papieren. Er bestaat een ondergrondse organisatie met o.a. Dokter Veening en Jan Reij, maar ze kunnen weinig activiteiten ontwikkelen vanwege de scherpe controle door de Duitsers.

 

Honger hebben de Texelaars niet gekend. Het eiland is selfsupporting voor wat betreft olie, graan‚ vlees‚ melk‚ kaas, eieren, groente en wol. Achter veel huizen lopen varkentjes‚ die clandestien worden gehouden, en wie er niet zelf een kan betalen‚ krijgt hem wel van een buurman. Er is zoveel eten dat voedselbonnen kunnen worden opgestuurd naar familieleden in de hongerlijdende grote steden. Niet alleen bonnen, ook eindeloos veel voedselpakketten worden gestuurd, o.a. via groentewinkel Slijper naar Eerbeek bij Arnhem. Het versturen is van hogerhand met mate toegestaan. Men kan voor de verzending een beperkt aantal stempels krijgen van de Ortskommandant. Er ontstaat natuurlijk al gauw een levendige handel in deze stempels. Thekla en Christina maken deze stempels zelf, door aardappels uit te snijden en ze in inkt te dopen. De Duitsers hebben dit niet in de gaten. Voedselpakketten gaan in grote getale de deur uit en de familie in Haarlem heeft daar veel profijt van. De Texelaars voelen het als een dure plicht om hun voorraden te delen.

 

0p de achterzolder van het doktershuis staat een grote tarwekist. Melk, schapenboter en vlees halen ze bij een boer. Schapenwol is er genoeg; deze wordt door de dochters zelf gesponnen‚ waarna er truien en borstrokken van worden gebreid, ook voor de grootouders. Vis is er niet, omdat de vissersboten door de Duitsers zijn gevorderd. Brood bakken doen ze zelf van tarwe en roggebrood. Nooit hebben Thekla en Chris lekkerder brood gegeten dan dit eigen gebakken brood. Cokes voor de Aga zijn moeilijk te krijgen, maar hij kan blijven branden dankzij de kolen van de buren‚ die op hun beurt bij de Hellema ’s kunnen koken. De overige kachels worden gestookt met houten bielzen via Staatsbosbeheer. Ook verzamelen ze dennenappels om de kachel aan te maken. Kleding en linnengoed zijn op de bon‚ net als benzine. Duco bezoekt zijn patiënten vaak op de fiets‚ om benzine te sparen. Tijdens het laatste oorlogsjaar is er geen benzine meer.

 

De elektriciteitsvoorziening is beperkt. Omdat het gezin in het rayon van de N.S.B.-er Goedhart woont‚ blijft de stroomvoorziening illegaal maar intact. Wel zijn er stroomloze uren. 0m de lichtbronnen te camoufleren, worden 's avonds de luiken hermetisch gesloten. Als er wordt gebeld, doen ze snel het licht uit en steken koolzaadpitjes aan. Die moeten ook aan tijdens de stroomloze uren. Het lezen en verstellen valt bij dit schaarse licht niet mee. Dankzij de stroomvoorziening is het mogelijk om 's morgens naar Radio Oranje te luisteren‚ de nieuwslijn uit Engeland. De radio is verstopt in een kleerkast waar timmerman van Wessem een extra tussenschot heeft getimmerd. Alle radio's moeten wel worden ingeleverd, maar Duco heeft tevoren een oud toestel gekocht en dat ingeleverd. Grote schrik als later op de dag van de Russische Opstand‚ de Duitsers het huis komen doorzoeken. Ze vinden echter niets.

 

In de zomer van 1944 komt er een bevel tot inkwartiering van Duitse militairen. De Hellema’s krijgen er twee: Becker‚ een stugge, onvriendelijke onderwijzer en Baden, een vriendelijke‚ 19-jarige jongen‚ die ook al in Rusland heeft gevochten. Ze vinden hem eigenlijk wat zielig. Het is voor Lies niet zo leuk‚ om deze Duitsers op de logeerkamer te laten slapen‚ hun bedden te verschonen en hun troep op te ruimen.

 

Er zijn weinig N.S.B.-ers op Texel. De onderwijzer Goedhart, Marius Dijt en de vioolleraar de Vrijer zijn degenen die ze kennen. De enkele Joodse families‚ Eli en Ies Vlessing‚ kunnen onderduiken. Zij zullen de oorlog goed doorstaan. 

  • Klik hier voor de brieven die Lies ontvangt van haar vriendin Johanna Heldt ten Cate in Enschede. Jo schrijft in 1944 en 1945 over de vele bombardementen en de zorgen die ze heeft over de periode na de bevrijding.

De Russische opstand

Duco beschrijft uitgebreid zijn ervaringen tijdens de Russische opstand op Texel:

‘April 1945 - Het eind van de oorlog leek al dichtbij en wij op Texel dachten dat alles zo tot het eind zou blijven als het de afgelopen 5 jaar was geweest d.w.z. rustig. Wel waren een aantal Texelaars (een paar honderd) gerekwireerd om in Drenthe te gaan graven aan de Todt linie maar die hadden het niet slecht, ze waren ingekwartierd bij de bevolking en maakten zich niet druk met graven. Collega Vellenga moest ook mee zodat Boswijk en ik zijn praktijk zo lang waarnamen.

In maart was met medeweten van de Engelsen en goedvinden van de Duitsers een boot van TESO naar Amsterdam gevaren om een aantal uitgehongerde kinderen te halen die op Texel kwamen om bij te komen. Wij kregen er twee, één van een welgestelde familie (Annetje) en een verwaarloosd volkskind (Corrie). Op de twee spinnenwielen werd hard gewerkt om de op Texel zo gemakkelijk te krijgen wol tot draden te spinnen en daarvan allerlei kleren te maken want Corrie had niets anders meegebracht dan hetgeen ze aanhad.

Er waren op Texel behalve een Duitse bezetting, waar we geen last van hadden (als arts hadden wij een bewijs dat we 's nachts naar buiten mochten hoewel we zelden werden aangehouden), ongeveer 800 Russische krijgsgevangenen. Ze hadden in een kamp in Duitsland gezeten waar al de helft, door de behandeling en de honger, was gestorven en de kans in leven te blijven aangrepen door een Duits uniform aan te trekken, met op de schouders een plaatje met 'Free Russia'.

Ze leefden samen met de Duitsers in de bunkers, verder merkten we niet veel van hun aanwezigheid. Ook waren er een aantal Indiase soldaten met hoofddoeken die in Noord-Afrika door Rommel gevangen genomen waren. Eén van deze mannen zou een Texels meisje hebben aangerand en voor het gerecht in Utrecht gesleept zijn. Omdat het meisje tot mijn praktijk behoorde, moest ik met de familie van het meisje en nog een echtpaar uit de buurt waarvan de vrouw ook was benaderd, naar Utrecht. Hoever die aanranding is gegaan is me nooit duidelijk geworden ook op die zitting niet. Ze zullen wel gevangen gezet zijn. Na afloop kregen we, lach niet, presentiegeld omdat we uit ons werk waren gehaald! - Wat waren ze correct voor de gelegenheid!! –

Op 6 april ging het wel anders toe! Tot die dag zaten we in een half paradijs. Rustig en weinig last van de Duitsers. Geen Texelaar was ondervoed, Texel produceerde alles zelf wat ieder tegen normale prijs kon kopen. Tarwe en rogge haalde ik bij een patiënt (een boer) in mijn auto. In Den Burg was een adres waar iemand een motortje en een kleine maalmachine op zolder had. 's Avonds haalde hij de zak graan op en bracht een andere avond een zak meel. Het onvolprezen AGA fornuis heeft heel wat lekker brood en roggebrood gemaakt, want alle bonnen gingen naar familie en kennissen in Haarlem. 

Op 6 april hadden we 's nachts horen schieten maar daar waren we wel aan gewend. Om 7 uur belde een patiënt ons wakker en riep: 'Dokter we zijn bevrijd'. En wij eruit en ja, aan elk eind van de Julianastraat stond een Rus. De Russen waren ‘s nachts in de bunkers begonnen zoveel mogelijk, met alles wat maar sneed of stak, Duitsers geruisloos af te maken. Ze hadden het plan wel goed georganiseerd, aan wapens hadden ze onder meer geweren, mitrailleurs, munitie en zelfs een paar kleine kanonnetjes.

De Russen zouden 8 april van Texel weg moeten en naar het front moeten gaan dat al in 0ost Nederland lag. Er scheen een plan geweest te zijn dat de Engelsen zouden landen op de kust met behulp van 40.000 Russische soldaten die daar lagen en de B.S. maar gezien het naderende eind van de oorlog en de enorme verwoesting van Noord- en Zuid Holland is daar vanaf gezien. De Russen waren nog heilig overtuigd dat 8 april de Engelse parachutisten op Texel zouden landen. De Russische opstand stond onder leiding van de officieren Loladse en Artemidse die ons toen de bevelen gaven o.a. alle mannen moesten bijeenkomen bij de bunker op de Kogerweg (bij Texla). Waarvoor we moesten komen was ons niet duidelijk. Ik had mijn fiets mee genomen. Daar stonden we dan.

Plotseling werden we beschoten door een Duitse batterij. We renden naar de bunkers om in veiligheid te komen. Helaas werd een jongen getroffen en overleed. Kort daarop hield het schieten op en omdat er verder niets gebeurde gingen we snel naar huis.  Ik ging eens kijken op de Groene Plaats waar een paar dode Duitsers lagen die uit het hotel waren gehaald. Verder liepen meerdere jongens met een geweer rond. In de kelder van het Raadhuis was een hele voorraad geweren opgeslagen. Ze gingen met de Russen meedoen maar later toen ze zagen dat de Russen het toch niet zouden redden gooiden ze hun geweren weg en slopen naar huis. ‘t Was een verwarde toestand. Later bleek dat de helft van het dorp in Russische handen was. Een deel van de Duitsers was gevlucht naar de zuidkant van het eiland. Er werd onmiddellijk in Den Helder hulp gevraagd die ‘s middags in grote getale kwam.

‘s Morgens werd ik gevraagd met Jan Reij (garagehouder en B.S. man) met de ziekenauto naar Oude Schild te gaan. Het dorp was beschoten en er waren gewonden. Bij de laatste bocht werden we beschoten en we rolden ieder aan zijn kant de auto uit de berm in waar ik nog zag dat een projectiel 50 meter verder in het weiland terechtkwam. Na een tijdje afgewacht te hebben bracht Jan Reij de ziekenauto achteruit de laatste bocht door uit het gezichtsveld en ik liep met mijn tas naar het dorp.

Achter het eerste huis stonden enkele Russen met een klein kanonnetje en een paard. Vermoedelijk zagen ze ons voor Duitsers aan en hebben zij 2 of 3 granaatjes op ons afgevuurd zonder ons gelukkig te raken. De voorman hield ons aan en vroeg voor zover hij Duits sprak om de Engelsen op te bellen of de parachutisten nu eindelijk eens kwamen. Ik probeerde uit te leggen dat dat onmogelijk was. Geen Texelaar geloofde in dat vage plan maar zij nog wel.  Verder lopend naar het dorp kwam ik eerst bij molenaar Bruin bij de haven waar de enige dochter door een granaat getroffen was, verschrikkelijk! Verder lagen er enkele dode Russen en Duitsers.

Langs de buitenkant van de dijk zuidwaarts gevlucht al werd er in het dorp nog enkele malen geschoten. Het huis van het schoolhoofd was zwaar beschadigd maar niemand was gewond. Tussen de Havenstraat en de Dorpsstraat is een onderbreking van de huizenrij. Toen ik daar aankwam stond op de dijk een gevangen Duitser tussen twee Russen. 't was een oudere onderofficier die de Oude Schildenaars goed kenden als havenmeester. Ze noemden hem 'de oude Heinrich of Fritz' en hadden een rustig contact met hem. Omdat ik zag dat hij gewond was (een ernstige oogwond) klom ik de dijk op en maakte de Russen duidelijk dat ik dokter was en gaf de Duitser onder enig protest van de Russen een morfine injectie waarna ze hem meenamen en zo als ik later hoorde buiten het dorp fusilleerden. Er werd beiderzijds geen pardon gegeven.

Even verder werd ik binnengeroepen bij Melle Zegel, rijwielhandelaar, die een Rus in huis had met een lichte verwonding. Deze was bij hem binnen gevlucht en werd door hem verzorgd. Later hoorde ik dat ze er erg mee zaten en na uitgebreid overleg met anderen hem aan de Duitsers hadden overgedragen.

 

In het cafe in de Weverstraat was een gewonden zaaltje ingericht voor de Russen. Toen de Duitsers ‘s middags weer de baas werden, haalden ze de Russen eruit en doodden hen. Vlak daarbij woonde de familie van Wijngaarden (Warmoesstraat). De vrouw riep naar me en zei: "moet u eens kijken". De Duitsers hadden de gedode Russen naar het lege huis gesleept en in de kamer en in de gang neergesmeten. Eén herkende ik ervan. Zo leerden we hoe het in de oorlog gaat.

's Middags werd er plotseling van meerdere kanten het centrum van het dorp beschoten (de noord- en zuidbatterij ook van Den Helder). Het duurde goed een kwartier. Gelukkig was ik thuis en we stonden met vier kinderen tussen ons in en de armen om elkaar heengeslagen in de gang ons lot af te wachten. We hadden geluk. De dichtstbijzijnde granaat was 30 meter van ons vandaan gevallen maar het centrum was verschrikkelijk getroffen, vele gewonden en doden en een enorme ravage. Toen het vuren ophield stroomden de mensen het dorp uit bang voor een herhaling, maar gezien het feit dat ook de Duitsers het dorp weer binnen kwamen, bleven we thuis.

Wel liepen een paar Duitsers vluchtig het huis door met: 'Gibt es auch Russen?' Ik liep rond met morfine en spuit omdat er nog veel gewonden thuis lagen (we hadden gelukkig genoeg morfine). In het noodziekenhuis werkte onze tijdelijke chirurg P. Veening met twee wijkzusters en het vaste tijdelijke personeel tot ze er bijna bij neervielen. Gelukkig kwam zondag een chirurg uit Den Helder met zijn staf helpen maar meerderen overleden al voordat ze aan de beurt waren. Dat was dus vrijdag.

De volgende dag rukten de Duitsers noordwaarts en beschoten de Waal en vele boerderijen in Eierland. Daar we ‘s nachts veiligheidswege niet buiten kwamen had ik met een patiënte die over een paar dagen een kind verwachtte (mevr. van der Meer 'de Schans' van Oude Schild) afgesproken dat als ze de bevalling 's nachts verwachtte, ze overdag haar kraamverzorgster zou halen. Daar het haar zesde kind zou worden en er nooit moeilijkheden waren geweest durfde ik het wel aan. Gelukkig is alles goed gegaan.

Zondagmiddag werd er aan de bel gerukt. Ik deed open en er stond een motor met zijspan waarin een Rus en Melle Zegel van Oude Schild zaten. De officier vroeg me wijzend op de Rus of ik die kende waarop ik ontkennend antwoordde. Toen zei Zegel me: 'dat is dezelfde die U bij mij thuis hebt gezien' en ik antwoordde dus: 'ja, dan heb ik hem wel eerder gezien'. De motor met bemanning reed naar Texla het hoofdkwartier. Ik moest er lopend met de officier heen. Op de Wilhelminalaan kwamen we Piet Drost tegen aan wie ik vroeg, met toestemming van de Duitser, thuis te willen zeggen dat ik naar Texla was gebracht aangezien ik direct mee moest. Op Texla werd me gezegd op het talud naast het huis te gaan zitten. Op enige afstand van mij zaten Melle Zegel en zijn vrouw. Op weg naar Texla op de Kogerweg‚ kwamen we de motor met zijspan tegen met de Rus erin en achterop een Duitser die het gebaar van ophangen maakte tegen mijn begeleider.

Daar zaten we dan, op een afstand stonden een aantal Duitse officieren en de NSB burgemeester te confereren. Na een half uur kwam er een officier naar me toe en vroeg hoe dat in Oude Schild was gegaan. In mijn beste Duits vertelde ik dat me was gevraagd naar Oude Schild te gaan met de ziekenauto omdat er gewonden waren, dat ik enige gewonden had bezocht, ook de gevangen Rus en volgens de algemeen internationaal erkende plicht iedereen te helpen, ook een Duitser die gevangen tussen twee Russen op de dijk stond met een zware oogverwonding en hem daarvoor een injectie gegeven had.

Mogelijk dacht hij nog dat ik die Duitser een cyaankali injectie had gegeven. Daarom vroeg hij nog wat ik hem had gegeven en ik zei: ‘morfine’, omdat hij veel pijn had. Achteraf kan ik het niet anders zien, dan dit geloofd werd omdat ik over de status van de Duitser enige bijzonderheden wist en dat die ene morfine injectie mij het leven heeft gered. Zegel en zijn vrouw zijn later gefusilleerd.

Een tijdje later werd ik door een Duitser plus bajonet in mijn rug naar een klein bunkertje gebracht. Na een half uur kwam de officier me vertellen dat ik deze keer vrijgelaten zou worden en waarschuwde me nooit meer Russen te helpen. Op weg naar huis kwam ik over de Stenenplaats waar de gevangen Rus aan een ANWB paal was opgehangen. Thuis vond ik de chirurg Van Driel uit Den Helder met zijn assistent die gehoord hadden dat ik was opgehaald. De volgende weken ging de praktijk weer wat normaal.

 

Deze toestand is voldoende beschreven in het boekje ‘Tragedie op Texel'.  In dit relaas van persoonlijke belevenissen ontbreekt uiting van meegevoel met de menselijke ellende die dagen, vooral ook daarna bij zolang (21 jaar) bekende en daardoor bevriende mensen. Men kan het zich niet voorstellen ook al heeft men het zelf beleefd.’

 

Duco en Lies krijgen in juni 1945 een reisvergunning om vanaf Texel naar Arnhem en Barneveld te gaan om de hulpbehoevende vader van Lies en haar stiefmoeder op te halen. Hun huis (van Lawick van Pabststraat 71) in Arnhem is bij het bombardement beschadigd geraakt. 

 

In de Texelse courant van 26 april 1985 staat een verslag van Irma de Boer over de oorlog op Texel. Irma vertelt dat een gewonde Rus kwam aanstrompelen, vol wonden en granaatscherven. Haar vader ging naar dokter Hellema om te vragen of hij direct kon komen ‘omdat moeder ziek was’. Een broertje haalde een schoonzus op die verpleegster was. Toen de dokter kwam, moest moeder wel vertellen dat het om een Rus ging. Dokter Hellema keek haar aan en zei: ‘Mevrouw, als u het aandurft, dan ik ook.  Maar de kinderen,’ vroeg hij ongerust. ‘Daar hoeft u niet bang voor te zijn, die zeggen niks,’ zei de moeder van Irma. Toen heeft dokter Hellema met de schoonzus de scherven zoveel mogelijk verwijderd en de wonden verbonden. De Rus herstelde.

 

Afscheid van Texel

Lies dringt al langer aan op een verhuizing naar Haarlem. Er zijn meerdere redenen om Texel te verlaten. Ten eerste hebben de dochters eindexamen gedaan en ze zijn niet van plan om op Texel te blijven. Verder willen ze het wel eens wat rustiger aandoen. Duco heeft zo langzamerhand de grootste praktijk gekregen terwijl nog altijd de indertijd gemaakte associatieafspraken gelden. Dit zit Duco enigszins dwars. Omdat de familie in Haarlem woont, wordt gekozen voor een verhuizing naar Haarlem. Duco en Lies beseffen wel dat ze daarmee enig risico nemen. Er kan geen praktijk worden overgenomen en er moeten toch inkomsten zijn. Ze besluiten het erop te wagen.

Duco zal al in oktober 1946 zijn praktijk afronden maar in de krant is te lezen dat hij vanwege ziekte en vertrek van zijn opvolger zelf zijn praktijk op de oude voet voortzet.

Een jaar later is het echt zover. Duco gaat bij al zijn patiënten op bezoek om afscheid van te nemen. De krant schrijft: Een sympathieke dokter gaat ons verlaten.' In Oudeschild organiseren de patiënten zelf een afscheidsreceptie. Duco krijgt hierbij het schilderij van 'De Westen' van Blok Van der Velden aangeboden. J. S. Dros spreekt namens de patienten van Oudeschild: 'U heeft lange jaren uw beste krachten aan uw patiënten gegeven en altijd voor ons klaargestaan, zowel bij dag als bij nacht. Uw rustige en innemende zekerheid, heeft op velen van ons een gunstige uitwerking gehad en wij danken u daarvoor hartelijk. Als stoffelijk blijk van waardering bieden wij u hierbij een schilderij van Blok v.d. Velde aan, opdat u steeds een herinnering zult hebben aan ons eiland. '

De praktijk wordt overgedaan aan Dokter Elias voor f 20.000 en het huis wordt verkocht voor f 13.000.

 

Periode 1947 - 1964  Jacob van Lenneplaan 12 in Haarlem

In mei 1947 verhuist de familie met twee verhuiswagens naar Haarlem. De 55-jarige Duco en Lies trekken voorlopig in bij zijn zus Janke op Iordensstraat 23. De dochters logeren bij mevrouw Veen, die daar tegenover woont. Alle meubels worden opgeslagen. Na enige tijd wordt een geschikt huurhuis gevonden en in november 1947 trekken ze erin‚ Jacob van Lenneplaan 12, een kwartier lopen van het huis van Duco's zus Sophie,  Wilhelminapark 13. 

 

In 1947 overlijdt de stiefmoeder van Lies en een jaar later overlijdt haar vader. Lies erft een bedrag van 33.000 gulden.

 

Duco begint met de opbouw van een praktijk en zet een advertentie. Zijn eerste patiënt is een geëmigreerde Texelaar. Omdat het aantal patiënten uiteindelijk niet groot genoeg is voor een dagtaak, wordt hij ook bedrijfsarts bij de pyjamafabriek Nobelt. Verder assisteert hij drie morgens per week dr. J.J. v.d. Belt (tot 1955). Bij dat assisteren is inbegrepen het eenmaal per week bezoeken van het Huis van Bewaring. Duco is paranimf bij diens promotie in 1954. Ook fungeert Duco als operatieassistent bij de chirurg Dr. Veening. Hij kent deze arts van Texel, waar dr. Veening in 1941 als directeur van het noodhospitaal werd aangesteld. Tot slot houdt Duco de woensdagavond beschikbaar voor sportkeuringen. Deze variatie hij heel prettig. Pas in 1964 zal hij op 72-jarige leeftijd met pensioen gaan. 

 

In 1960 overlijdt Janke, een geliefde zus van Duco. Ze laat haar broer een bedrag na van 36.000 gulden. 

 

Meer tijd

Duco en Lies krijgen wat meer tijd voor mooie vakanties naar Joegoslavië en Corsica. Duco: ‘Daar Moeder ook veel van zwemmen hield, zwommen we veel in de Koog op Texel. In de oorlog mochten we niet meer aan ’t strand komen en gingen tot aan de binnenkwel vanaf de dijk in zee. De handigheid van verkleden was gewoonte geworden. Ná Texel zochten we meestal in ’t buitenland water op en hebben het zwemmen vol kunnen houden tot ons 78e jaar.’

 

Vanaf mei 1964 Rubensstraat 67 in Amersfoort

In 1964 besluiten ze om opnieuw te verhuizen. De familie in Haarlem was kleiner geworden. Duco's zus Janke was overleden. Duco schrijft over haar: Ze overleed in 1959 na een uiterst werkzaam leven getuige de stampvolle zaal bij haar crematie.' 

Hun dochters wonen in Amersfoort en Hengelo. Lies schrijft hen een brief met uitleg waarom ze willen verhuizen. De brief bevat 24 argumenten voor en een argument tegen het plan. Ze kopen een mooi jaren 30 huis in Amersfoort‚ voor f 59.OOO.

Een huis met een tuin en een garage en een heerlijke rommelzolder‚ waar Duco weer kan gaan knutselen. Hij maakt tuinmeubels en hij snijdt van zacht hout boekenleggers met een bloemetje van een edelweiss. De kleinkinderen herinneren zich de logeerpartijen‚ de wandelingen in Park Randenbroek en aardbeien en appels uit eigen tuin‚ aan Oudejaarsavonden met vuurwerk en Wim Kan. En vooral aan een Opa en Oma‚ die overal tijd voor hebben.

 

Overlijden Lies

Lies krijgt buikklachten en wordt geopereerd. Daarna is zij niet meer geheel de oude. Na een herhaalde opname in het ziekenhuis overlijdt ze op 15 juli 1975 thuis in haar slaap. Een duidelijke oorzaak is er niet gevonden. Voor Duco volgt een eenzaam jaar. Koken doet hij zelf, voor de huishouding is er hulp van Anke. Hij besluit om werk te maken van een verhuizing naar het Burgemeester van Randwijckhuis in Amersfoort‚ waarvoor hij zich al met Lies samen heeft laten inschrijven. 

In september 1976 krijgt hij daar een kamer. Het is er niet ruim en hij kan maar weinig meubels meenemen. Hij is echter tevreden met wat hij overhoudt. Twee jaar later blikt hij terug.

 

27 Nov 78

Aangeland op de leeftijd der zeer sterken en vanzelfsprekend onzeker hoelang en hoe ik nog met een redelijke geestestoestand bevoorrecht blijf, wil ik dit schrijven, al is ’t eigenlijk van jullie geen wens.

Ik heb héél erg van Moeder gehouden, ben haar elk ogenblik van de dag die ik nog bewust beleef, dankbaar voor wat ze voor me was. Maar ook dankbaar dat het tot geestelijk en lichamelijk lijden en invaliditeit door haar onverwacht heengaan niet is gekomen. Deze dankbaarheid en haar permanente aanwezigheid in de vorm van haar foto’s hebben me geholpen om haar heengaan beter te aanvaarden. Moeder is 83 jaar geworden. We zijn 50 jaar bij elkaar geweest. Hoe velen zeggen mij dat niet na? 

Vandaag is ’t mijn Vaders geboortedag, waarop ik hem en moeder herdenk in grote dankbaarheid voor hun liefde, voorbeeld & steun. Moeder was een hartelijke evenwichtige vrouw. Vader was wat melancholisch aangelegd, moest psychisch op zijn 51e zijn praktijk opgeven, maar is ook de hem gegeven 33 jaar daarna door de philosophie op de juiste wijze heen geholpen. 

Wat ben ik dan gelukkig geweest tot 72 jaar nog goed te hebben kunnen doorgaan & naar mijn gevoel zo nodig nog wel een paar jaar langer. Ik ben blijkbaar nu eenmaal een laatbloeier (altijd geweest.)

't Jaar na Moeders heengaan hechtte ik minder aan ’t leven, ook door mijn dreigende invaliditeit, maar zoals 't nu is denk ik er wel anders over. Nog te beleven hoe je kleinkinderen zich ontwikkelen tot mensen is ook een grote zegen, vooral als blijkt dit goed te zijn.

Mijn grootste zorg is de toestand in de wereld, wat jullie nog zullen beleven omdat er een nieuwe wereld is ontstaan, maatschappelijk zijn we op stompzinnige wijze ongelooflijk verwend. Hoe lang kan dit nog duren? Regeren is vooruitzien? Vergeet ’t maar.'

  • Lees hier Duco's brief uit 1979 over het leven op Texel

Het einde

In zijn paperassen ligt een klein stukje papier met daarop in zijn kriebelige handschrift geschreven:

Dóórzetten .... en stevig, met moed, kalmte en zelfvertrouwen; de laatste loodjes wegen het zwaarst.

In 1989 krijgt Duco weer last van een oude kwaal (prostaatkanker) en hij voorziet dat hij niet meer zal genezen. De paar kortdurende ziekenhuisopnames zijn voor hem een kwelling. Hij is altijd zelfstandig geweest en kan niet wennen aan afhankelijkheid. Bovendien vindt hij dat hij lang genoeg heeft geleefd. Hij doet geen moeite meer om zijn leven te verlengen en besluit om niet meer te eten, alleen wat vla. Op 21 januari 1990 is hij op zijn eigen kamer gestorven na afscheid van zijn familie te hebben genomen.

Duco en Lies zijn beiden gecremeerd. Hun as is uitgestrooid op Noorderveld en Daelwijk.

<< terug

 

Duco Hendrik Hellema 1892-1990, 

huisarts op Texel

 

Janke, Sophie en Duco Hellema

 

Duco Hendrik Hellema 

 

Houten bak gemaakt door Duco voor zijn zus Sophie. Nog steeds in gebruik bij haar kleindochter Willemijn.

 

Tweede prijs schietwedstrijd K.N.W.V. afdeling Leiden 1910

 

Tweede prijs roeiwedstrijd K.N.W.V. in 1913.

 

Duco (links) en zijn vriend en toekomstige zwager Hendrik Kits van Heijningen (midden).

 

1914 - Bewijs van Lidmaatschap Vereeniging van Vrijzinnige Hervormden, Leiden. Het gezin woont dan op De Laat de Kanterstraat 1 in Leiden.

 

Staand in het midden met de witte jas is Duco, staand links is Simon Weijl. Tekst achterzijde: ‘1914-1915 gemobiliseerd WO I, apotheek Hospitaal Leiden’. Tijdens de mobilisatie doen Duco en zijn jaargenoot Simon Weijl samen de apotheek van het Militair Hospitaal in Leiden. Simon wordt psychiater en emigreert naar New York. 

 

Duco als reserveofficier 1923

 

Duco Hellema

 

Duco vaart als scheepsarts mee op de SS Buitenzorg maar hij heeft last van zeeziekte.

 

Huwelijk Lies en Duco op 12 mei 1925

 

Met links de vader en stiefmoeder van Lies en rechts de ouders van Duco en de twee zussen en zwager van Duco en de halfzus en halfbroers van Lies.

 

1926 - Lies met dochter Thekla

 

De dochters Thekla en Christina. Een van de thonetstoeltjes is bewaard gebleven.

 

Het gezin op de tuinbank van de ouders van Duco.

 

Lies van Bosveld Heinsius met Thekla en Christina

 

Texel - Strandbezoek met Lies, Duco en zijn zuster Janke, beide dochters en drie andere kinderen. Janke is vaak op Texel.

 

Texel: Dochters Thekla en Christina met een vriendin

 

Texel 1936 - Duco's zus Janke Hellema is vaak op Texel. Hier met de dochters Thekla en Christina (Stientje) en twee vriendinnen.

 

Winter 1940 Texel - Met de Chevrolet naar de patiënten.

 

Texel - Thekla en Christina

 

Duco en Lies op de tuinbank van de ouders van Duco. De tuinbank is vier generaties later nog steeds in gebruik.

 

Het schilderij van de TX19 uit 1946 was bedoeld als vergoeding voor geleverde medische diensten, waarschijnlijk van de schilder zelf, Haaike Abraham Jaarsma (1881-1970).

 

Duco en Lies wonen van 1925-1947 op Texel. Bij zijn afscheid als huisarts krijgt Duco dit schilderij van zijn patiënten uit Oudeschild. Het is de boerderij ‘t Torenhuis, geschilderd in 1946 door Blok van der Velden. 

 

Duco Hellema (l) assisteert de chirurg dr. Veening (r).

 

Haarlem 1959  - De vriendschap uit de studententijd van Duco Hellema met de geëmigreerde psychiater Simon Weijl en diens tweede vrouw Lotje zal duren tot Simons dood in 1988. 

 

In 1947 verhuizen Duco en Lies naar Haarlem en rond 1962 naar de Rubensstraat in Amersfoort. Achterin een moestuin met aardbeien, kruisbessen, frambozen en een appelboom, daarachter een schooltje. In de garage staat hun Daf.

 

Amersfoort - Lies rond 1960

 

Vakantiefoto van Lies

 

1972 - Rubensstraat Amersfoort

 

Rubensstraat Amersfoort

 

Na het overlijden van Lies slijt Duco nog vele jaren in het van Randwijckhuis in Amersfoort. Hij overlijdt op 97-jarige leeftijd.